Muchtar Pakpahan zamelt geld in voor politieke loopbaan
Ten tijde van de dictatuur onder president Suharto was hij bekend als voorvechter van de mensenrechten en als vakbondsleider, die daarvoor jaren gevangen zat. Maar na de val van Suharto in 1998 werd het stil rond dr. Muchtar Pakpahan (50). Niet hij, maar Megawati Sukarnoputri werd (tijdelijk) het gezicht van de Reformasi-beweging in het post-Suharto-tijdperk. Pakpahan werkt echter aan een comeback. Niet als vakbondsman, maar als politicus.
Recent was hij in Nederland en onder meer te gast bij het Dienstencentrum van de Samen op Weg-kerken in Utrecht. Doel van zijn bezoek: aandacht en geld (naar verluidt ruim 1,3 miljoen euro!) vragen voor zijn nieuwe politieke partij, de Sociaal-Democratische Arbeidspartij (PBSD, Partai Buruh Sosial Demokrat), een soort Indonesische variant van de PvdA. Met deze partij wil Pakpahan in april aan de parlementsverkiezingen deelnemen, om vervolgens -na het behalen van de kiesdrempel van 3 procent- in juli een gooi naar het presidentschap te doen.
Waarom ruilde Pakpahan eigenlijk het vakbondswerk in voor een politieke loopbaan? „Ik zet me sinds 1974 in voor de arbeiders en al die jaren liep zeker 95 procent van mijn werk op niets uit. Dat kwam doordat ik van niemand politieke steun kreeg. Dat bleef ook zo na het aftreden van Suharto. Nu weet ik: als ik de positie van de arbeiders in Indonesië wil verbeteren, dan moet 50 procent van de inzet van de vakbonden komen, de andere helft moet de politiek bijdragen. Die dient namelijk te zorgen voor gunstige wetgeving. Al vecht een vakbond keihard voor arbeidersbelangen, zonder zo’n politieke paraplu komt er niets van terecht.”
Van president Megawati is op dit punt niets te verwachten, weet Pakpahan. „Veel van haar beleid druist regelrecht in tegen de uitgangspunten van de Reformasi-beweging (democratische hervormingsbeweging, AJ). Als vakbondsman heb ik geen idee van wat haar sociaal-economisch beleid inhoudt. Wat ze bijvoorbeeld wil doen aan de werkloosheid: het aantal werklozen is inmiddels gestegen tot zo’n 42 miljoen.”
Het enige positieve dat Pakpahan kan melden over Megawati’s beleid is dat er nu formeel vrijheid van organisatie is. „Maar in de praktijk is daar nog weinig van te merken. We vechten als vakbonden nog steeds om die vrijheid ook gerealiseerd te krijgen. Vakbondsleiders worden regelmatig geïntimideerd door leger of politie - meestal in opdracht van een bedrijf. En als ze worden opgepakt zijn er geen politieke partijen die voor hen in de bres springen.”
Overigens is het zonneklaar waarom Megawati zo’n gebrek aan daadkracht toont: 80 procent van de leden van haar kabinet is afkomstig uit de kliek rond Suharto. Allemaal lieden die niets van een democratische hervorming van de samenleving moeten hebben.
Intussen stapelen de sociaal-economische misstanden in Indonesië zich op. Pakpahan noemt als voorbeeld de terugkeer van het fenomeen contractarbeider, vanouds een bron van sociale ellende. „Sinds de jaren ’60 kende Indonesië geen contractwerkers meer, maar nu zijn ze er weer: arbeiders die op basis van een tijdelijk contract zijn aangenomen en dus gemakkelijk zijn te ontslaan. Ook genieten ze geen uitkering na ontslag of bij ziekte.” Pakpahan zegt dat 80.000 arbeiders op het punt staan ontslagen te worden als gevolg van deze legalisering van contractwerk. „Bedrijven gooien deze mensen er eerst uit, om ze vervolgens weer als contractwerker aan te nemen.”
Overigens komen niet alle misstanden voor rekening van president Megawati; ook de internationale gemeenschap draagt haar steentje bij aan wat Pakpahan „het lijden van de Indonesische bevolking” noemt. Zo is het IMF (Internationaal Monetair Fonds) vanwege de eisen die het aan Indonesië heeft gesteld om uit de economische crisis te komen, funest voor de Javaanse boeren. „Het IMF heeft de regering opgedragen de subsidies aan de boeren te staken. Dat was al iets bijzonders, want ik denk dat er wereldwijd een handjevol landen is waar boeren geen subsidie ontvangen. Daar kwam nog bij dat Indonesië landbouwproducten uit het buitenland moest accepteren, waarmee ze vervolgens onmogelijk konden concurreren.”
Pakpahan noemt als voorbeeld rijst uit Thailand. „Die kost in Jakarta 1800 roepia per kilo. Boeren in Indonesië vragen 2300 roepia per kilo omdat ze het zonder subsidie moeten stellen.” En dan zijn er nog torenhoge zogenaamde onzichtbare kosten. „Bedrijven zijn gedwongen plaatselijke ambtenaren en militairen geld te geven in ruil voor een vergunning of bescherming. En als kunstmest moet worden getransporteerd van de fabriek naar de kampongs in het veld worden de vrachtwagens vele malen door de politie of het leger tot stoppen gedwongen om zogenaamd tolgeld te betalen”. Pakpahan schat dat een vrachtwagenchauffeur die van Centraal-Java naar Jakarta gaat tussen de 125.000 en de 150.000 roepia moet betalen aan tal van afpersers langs de weg.
Al deze vormen van wetteloosheid wil Pakpahan voortvarend aanpakken zodra hij als politicus of als president aan de macht is. Maar zijn eerste daad zal zijn: vervolging van ex-president Suharto. Hem berechten is meer dan een stukje genoegdoening voor de jaren dat Pakpahan als politiek gevangene in de cel zat. „In de VS is mij verteld dat de familie Suharto en enkele andere families daar ruim 80 miljoen euro aan bezittingen hebben. De Amerikaanse autoriteiten zijn bereid die tegoeden te bevriezen en zelfs naar Indonesië terug te sturen op één voorwaarde: dat de eigenaar -Suharto dus- wordt berecht. Maar Megawati zal dat niet doen omdat dan haar pro-Suharto-kabinet op zijn achterste benen gaat staan.”
Geld loskrijgen is voorlopig ook de taak van Pakpahan zelf, wil zijn partij met de verkiezingen mee kunnen doen. „Daar ligt precies mijn zwakte omdat het merendeel van de kopstukken binnen mijn partij vakbondsleiders, mensenrechtenactivisten, leiders van lokale hulporganisaties en van studentenbewegingen zijn.” Allemaal bepaald geen uitblinkers in vermogen. Daar komt bij, zegt Pakpahan, dat hij weigert om obscure lieden, degenen die hun geld langs een onverantwoorde weg hebben verkregen, op te nemen als partijlid of als geldschieter. „Het gevolg is dat we nauwelijks geld in kas hebben.”
Roy Lumanauw, die Pakpahans partij in Nederland vertegenwoordigt, laat weten dat diens bezoek „helemaal niets” aan geld heeft opgeleverd. Ook Fije Duim, verbonden aan de afdeling Azië van Kerkinactie, het werelddiaconale programma van de Samen op Weg-kerken, deelt mee Pakpahans verzoek om geld te hebben afgewezen. „Als kerken kunnen we natuurlijk nooit politieke keuzes maken. Dat zou de verhoudingen met de Indonesische overheid, en ook met de kerken daar, verstoren.” „Dat weet Pakpahan zelf ook wel”, voegt Duim er glimlachend aan toe, „maar hij probeert het iedere keer toch.”