Verdeeldheid als probleem voor de apologetiek
Als de waarheid één is, illustreren de meningsverschillen tussen mensen dat niet iedereen die waarheid (helemaal) kent. Van oudsher is eenparigheid in verband gebracht met waarheid. Je kunt niet zeggen dat mensen die het onderling met elkaar eens zijn het altijd bij het rechte eind hebben. Maar omgekeerd moeten degenen die de waarheid kennen, het ook onderling met elkaar eens zijn, althans voor zover ze die waarheid kennen.
Het is daarom niet verwonderlijk dat schrijvers in de tijd van de Vroege Kerk onderlinge tegenspraak zagen als een aanwijzing van een gebrekkige kennis van de waarheid. Zo dacht bijvoorbeeld Justinus de Martelaar erover in de tweede eeuw. Hij en andere apologeten kritiseerden daarom de klassieke filosofen die elkaar op allerlei belangrijke punten tegenspraken. De schrijver Hermias, die vermoedelijk in de derde eeuw leefde, schreef een satire waarin hij de meningsverschillen tussen de filosofen aan de kaak stelde als bewijs van het falen van de filosofie als zodanig.
Consensus komt ook in recentere beschouwingen over waarheid nog ter sprake als iets wat nauw met waarheid verbonden is. De ”Systematische Theologie” van de vorige week overleden theoloog Wolfhart Pannenberg is er een goed voorbeeld van. Contradicties zijn, zo bezien, een groot probleem.
Laconiek
Dat niet-christenen er ook zo over konden denken, laat de tweede-eeuwse intellectueel Celsus zien. Hij gebruikte de verdeeldheid onder christenen als een argument tegen hun geloof. Celsus constateerde dat het groeiende christendom in toenemende mate verdeeld raakte. „Iedereen wil zijn eigen partij hebben”; christenen „veroordelen elkaar” en hebben alleen nog de naam gemeen.
De theoloog Origenes, die een uitvoerig antwoord op Celsus schreef, reageerde laconiek op deze kritiek. Hij ontkende de verdeeldheid niet. Integendeel, terwijl Celsus de verdeeldheid beschreef als de teloorgang van een aanvankelijke eensgezindheid, zei Origenes dat verdeeldheid er al vanaf het begin was geweest. Hij wees op de twisten over de joodse wetten, de door Paulus bestreden theorie dat de opstanding al geschied zou zijn, en de „valse wetenschap” die de eerste Timotheusbrief noemt.
Bovendien, zei hij, komen meningsverschillen in elke serieuze en nuttige tak van kennis voor. Ook geneeskunde en filosofie kenden richtingen- en meningenstrijd, maar het zou dwaasheid zijn, aldus Origenes, om die vakken als nutteloos te beschouwen alleen omdat de beoefenaars ervan het over allerlei kwesties oneens waren. Wie wijs is, neemt van verschillende opvattingen kennis, en kiest de beste visie uit.
Dit antwoord van Origenes kan de indruk wekken van de nood een deugd te hebben gemaakt. Inderdaad zag Origenes er geen bezwaar in dat tussen mensen die serieus de Bijbel wilden begrijpen verschillende opvattingen konden ontstaan. Toch hield hij er tegelijk aan vast dat waarheid vraagt om een bepaalde eensgezindheid. Dit blijkt uit het feit dat hij legitieme meningsverschillen onderscheidde van „ketterijen” (1 Korinthe 11:19) die „schipbreuk van het geloof” (1 Timotheüs 1:19) met zich meebrengen.
Respect
Bij apologeten kunnen verschillen van opvatting ook opgeld doen in verband met de vraag wat nu de beste aanpak is om het christelijk geloof te verdedigen. Dit is geen kwestie van fundamentele geloofsverschillen. Maar het is voor een apologeet die een wervend betoog wil houden niet onbelangrijk om met respect te spreken over voorgangers, ook als zij de taak op een andere manier hebben aangepakt.
Iemand als Lactantius lijkt daarin niet geheel geslaagd te zijn. Deze geleerde was in Noord-Afrika geboren en leefde ten tijde van keizer Constantijn. In zijn boek ”Goddelijke instituties” kijkt hij ook even terug op de boeken die eerdere Latijnse schrijvers uit Noord-Afrika hadden gepubliceerd. Minucius Felix had het, volgens hem, ver kunnen brengen als hij zich er serieus voor zou hebben ingezet. Tertullianus krijgt geen voldoende: hij schreef „erg onduidelijk.” En Cyprianus had het volgens Lactantius over de verkeerde boeg gegooid. Hij citeerde gedurig uit de Bijbel, maar volgens Lactantius had dat niet zo veel zin als je met buitenstaanders in gesprek was: die geloofden toch niet wat de Heilige Schrift zegt.
Het is de vraag of Lactantius zijn zaak een goede dienst bewees door zo over zijn voorgangers te spreken. De kwestie van verdeeldheid kan bij apologeten blijkbaar op diverse manieren de kop opsteken. Waar het kennen „ten dele” is (1 Korinthe 13:9), zullen er ook meningsverschillen blijven. De erkenning daarvan kan echter, zoals bij de apostel Paulus, uitstekend samengaan met de oproep om „hetzelfde te gevoelen” en eensgezind te zijn (Filippensen 3:16, 2:2).
Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl