Kerk & religie

„Kerk moet in omgang met de cultuur zien op Christus”

KAMPEN. Met een afscheidscollege getiteld ”De kerk op een cultureel kruispunt” nam prof. dr. C. J. de Ruijter donderdag afscheid van de Theologische Universiteit Kampen. De 65-jarige hoogleraar praktische theologie gaat met emeritaat. „We moeten ons telkens bezinnen op Hem Die Zich zo wilde aanpassen dat Hij lichamelijk kon deelnemen aan onze cultuur.”

Van onze verslaggever
12 September 2014 11:52Gewijzigd op 15 November 2020 12:53
Prof. De Ruijter (m.), geflankeerd door zijn vrouw en rector prof. dr. M. te Velde, verlaat de Nieuwe Kerk. beeld RD
Prof. De Ruijter (m.), geflankeerd door zijn vrouw en rector prof. dr. M. te Velde, verlaat de Nieuwe Kerk. beeld RD

Hoe moet de kerk omgaan met de cultuur? zo vroeg de scheidend hoogleraar zich donderdag af tijdens zijn afscheidscollege. In de Nieuwe Kerk in Kampen stelde hij dat de kerk geen schuilplaats kan zijn tegen de cultuur. Integendeel, de cultuur komt de geloofsgemeenschap binnen, omdat ze in mensen zit.

Anderzijds blijft cultuurkritiek belangrijk. De tijdgeest beheerst immers de cultuur, zo stelde prof. De Ruijter. „Zo bezien is het begrijpelijk dat de kerk zich er niet aan uitlevert, maar kijkt of veranderingen in de cultuur passen bij de aanbidding van God. Christus is haar Bruidegom, niet de cultuur.”

De hoogleraar vroeg speciaal aandacht voor één aspect uit de hedendaagse cultuur: de aandacht voor lichamelijkheid. Hij stelde dat er op dat punt sprake is van „een inhaalslag” ten opzichte van het rationalisme, dat lange tijd het zelfbeeld en het wereldbeeld domineerde. „Het adagium is geworden: Ik voel, dus ik ben.”

De vraag is of de kerk genoeg deelt in die beweging van lichamelijkheid. Toch wel, aldus prof. De Ruijter. „In Christus is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig. Dat is doorslaggevend voor ons nadenken over lichamelijkheid.” Toch is de kerk daar vandaan gegroeid, onder invloed van het rationalisme. „In de brieven van Paulus lezen 
we daarentegen volop van een lichamelijke eredienst, met profeteren, bijstand verlenen, onderwijzen, troosten, weggeven, leidinggeven en barmhartig zijn.”

Ook de Psalmen spreken van lichamelijkheid, aldus de hoogleraar. Hij citeerde onder meer de voorzang bij Psalm 18, in de berijming van 1773: ”Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen, O God, mijn sterkt’, U hartelijk beminnen.” „Waren het ook al mijn zinnen? Bidden we met opgeheven handen? Knielen we voor de God Die leeft, zoals een andere psalm zegt? Om nog maar te zwijgen over de reidans. Zingen blijft bij ons een lichaamsloze praxis.”

Ook bij de avondmaalspraktijk kunnen vragen gesteld worden, stelde de hoogleraar. „Is het de vindplaats van de betekende zaak, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis stelt in artikel 35, als we het avondmaal vier of zes keer per jaar vieren? Zou de gemeenschapsvorming er niet onder lijden? Als we 1 Korinthe lezen over de samenhang van de invulling van de eredienst met de gemeenschap, rijst wel dat vermoeden.”

De hoogleraar meent dat de kerk daarom ook rond het avondmaal „een volwassen lichaamstaal moet ontwikkelen. Is wat je zegt ook wat je doet? Als ons lichaam niet of nauwelijks meedoet of mee hoeft te doen, wat doet er dan nog wel mee?”

De kerk moet daarom een oefenplaats zijn, stelde prof. De Ruijter. „In het verlichtingsdenken kon het rationele denken in de kerk ruimte krijgen. Het geloof kon een wereldbeschouwing worden vol dogma’s. Maar dat doet tekort aan de lichamelijkheid v ons bestaan. Juist de praktijk van ons leven blijft ons vormen in het doen en laten. Dat blijkt uit de definitie van het woord praktijk: een herhaalde handeling die betekenis geeft. Door veel oefenen krijgen we een handeling in de vingers. Ons lichaam gaat er naar staan. Denk bijvoorbeeld aan knielen, iets dat wezenlijk is in de Bijbel.”

Desalniettemin is Gods handelen niet opgesloten in het functioneren van mensen, aldus prof. De Ruijter. „Vanuit de Reformatie hebben we het ”sursum corda” geleerd. We moeten niet aan de uiterlijke tekenen van brood en wijn blijven hangen, maar onze harten verheffen tot God. Dat is ook de troost als je lichamelijk niet meer in staat bent om te knielen, of om je handen te vouwen om te bidden.

De kerk leeft niet alleen op een cultureel kruispunt, al is dat mede bepalend voor haar plaats en verschijningsvorm in de wereld, maar nog meer: ze staat op het kruispunt van schepping en Koninkrijk. Het komende Koninkrijk van God wordt ervaarbaar in een instituut als de kerk. God wil ons ontmoeten in een bepaalde setting.”

Ondanks culturele veranderingen, die er altijd zullen blijven, is het een troost dat dat Gods werk doorgaat, van geslacht tot geslacht, aldus prof. De Ruijter. „Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. Daarom moeten we ons telkens bezinnen op Hem, die Zich zo wilde aanpassen dat Hij lichamelijk kon deelnemen aan onze cultuur.”

Prof. De Ruijter was sinds 26 mei 1993 hoogleraar ambtelijke vakken, later praktische theologie, aan de Theologische Universiteit Kampen. In 1990 werd hij benoemd door de gereformeerd-vrijgemaakte synode, als opvolger van prof. dr. C. Trimp. In de tijd tussen zijn benoeming en zijn inauguratie, werkte hij onder meer aan zijn promotie.


Zie ook:

Prof. De Ruijter (TUK) met emeritaat (RD, 7 juni 2014)

Preken voorbij de Bijbeltekst (boekbespreking ”Horen naar de stem van God”) (RD, 5 september 2014)

Boek prof. De Ruijter leert hoopvol preken (RD, 12 oktober 2013)

Prof. De Ruijter: Eerst luisteren, dan preken (interview) (RD, 18 september 2013)

Prediker moet ruimte bieden voor hoorder - inauguratie dr. C. J. de Ruijter in Kampen (RD, 27 mei 1993)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer