Er zwemt steeds meer vis in de Noordzee
De stroom alarmerende berichten over overbevissing van de wereldzeeën lijkt maar aan te houden. Nederlandse vissers worden er moedeloos van. Want in de Noordzee, de visrijkste zee ter wereld, staan de belangrijkste soorten er goed voor.
Oktober 2012. Het Wereld Natuur Fonds (WNF) waarschuwt in een rapport dat de hoeveelheid wereldwijd gevangen vis in 2022 circa 1,4 miljoen ton (30 procent) lager dreigt uit te pakken dan in 2009. De vissersvloot zal sterk inkrimpen, waarbij 50.000 banen verloren zullen gaan. Alleen als de „voortdurende overbevissing” een halt wordt toegeroepen krijgen visbestanden weer de kans aan te groeien, stelt het WNF.
April 2014. Op de internationale oceanentop in Den Haag trekt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Kerry, fel van leer tegen de wereldwijde overbevissing. „Vandaag de dag is te veel geld op zoek naar veel te weinig vis”, stelt Kerry. Volgens hem is een derde van de visbestanden overbevist en op de rest wordt „maximaal gevangen – dat is de definitie van niet-duurzaam.”
Augustus 2014. Scheidend Eurocommissaris Damanaki van Visserij richt zich in een vakantieboodschap op haar weblog tot haar medeburgers. „Eet geen vis die met bodemberoerende technieken is gevangen”, raadt ze aan. Zulke netten brengen schade toe aan het ecosysteem, vindt Damanaki, en ze zijn niet selectief, dat wil zeggen dat er „een groot aantal ongewenste of beschermde soorten” mee wordt gevangen. Dat ze hiermee vrijwel de hele Noordzeevisserij in de hoek zet, hoewel het om legale technieken gaat en sommige van deze visserijen bovendien het duurzaamheidslabel MSC voeren, lijkt haar niet te deren. Als de Europese brancheorganisaties van reders en vissers protest aantekenen, laat Damanaki weten ze niet hoeft te promoten wat wettelijk is toegestaan.
De Nederlandse vissers zijn het beu. Naar hun eigen overtuiging werken ze de laatste pakweg vijftien jaar volop mee aan een beter beheer van de Noordzee, de visrijkste zee ter wereld en het werkgebied van het overgrote deel van de Nederlandse vissersvloot. En juist daar gaat het goed met de vis, zo blijkt uit metingen.
Metingen
Jan Jaap Poos is bioloog bij Imares, het Nederlandse instituut voor onderzoek van de zee, een onderdeel van Wageningen UR. Hij verwerkt cijfers over de vangsten van vissers en gegevens die Imares met eigen schepen op de Noordzee verzamelt. Die vormen, samen met metingen van collega-instituten in andere landen rond de Noordzee, de basis voor de jaarlijkse vangstadviezen van ICES, de Internationale Raad voor Onderzoek der Zee (zie kader ”Meer schol in zee dan ooit”).
Biologen gaan met die adviezen altijd aan de veilige kant zitten, zegt Poos. Op zijn kantoor in IJmuiden laat hij een reeks grafieken zien van de belangrijkste vissoorten. Graadmeter voor hoe een soort ervoor staat is het paaibestand, dat is de hoeveelheid geslachtsrijpe vis die in zee zwemt. Maar het is lastig om te voorspellen hoe die zich ontwikkelt.
Poos geeft een voorbeeld: „Soms zie je zomaar een enorme piek in de toename van de hoeveelheid jonge vis. Voor schol was 1985 zo’n jaar. De oorzaak is onduidelijk. De visserij was in ieder geval niet afgenomen. De jaren daarna zagen we het paaibestand toenemen.”
Bij tong is de aanwas wisselvalliger dan bij schol. Ook daarvan is de oorzaak niet zomaar aan te wijzen. Poos: „We denken onder meer dat de temperatuur van het water in de winter een rol speelt.”
Over het algemeen heeft de visserijinspanning een groot effect: als de vissers meer vis uit zee halen, groeit het paaibestand minder hard of neemt het af. Halverwege de jaren 70 dreigde de haring in de Noordzee –waar in de jaren 50 en 60 zwaar op werd gevist– zelfs uit te sterven, laat Poos op een andere grafiek zien. „Europa besloot tot een standstill voor de haringvisserij. Daarna herstelde de soort zich weer. Nu zit er weer evenveel haring in de Noordzee als vijftig jaar geleden.”
Dat het ook anders kan, blijkt bij de kabeljauw. De visserij op deze gewilde soort bereikte in de jaren 80 en 90 haar hoogtepunt en werd daarna drastisch verminderd. Desondanks bleef het paaibestand verontrustend krimpen. Pas na 2006 trad er een voorzichtig herstel in, maar het biologisch minimum –de ondergrens om het bestand op peil te houden, is nog steeds niet bereikt.
Waarom het herstel bij kabeljauw zo traag verloopt, is onduidelijk. „Mogelijk speelt het warmer worden van het zeewater een rol”, zegt David Miller, collega van Poos en namens Nederland lid van de ICES-werkgroep die zich met schol, tong en kabeljauw bezighoudt. „Het valt op dat in noordelijkere wateren, bij Noorwegen en in de Barentszzee, juist veel meer kabeljauw zit.”
Beheerplan
Voor de belangrijkste visbestanden in de Noordzee is tegenwoordig een beheerplan van kracht. Die plannen hebben als langetermijndoelstelling een zogenoemde maximale duurzame oogst, beter bekend onder de Engelse afkorting MSY (”maximum sustainable yield”). Het visbestand heeft dan zijn optimale omvang bereikt, de vissers vangen de maximale hoeveelheid vis waarbij het bestand zichzelf op peil houdt.
Voor schol is het bestand sinds enkele jaren groter dan nodig is voor MSY en het groeit nog steeds. Toch wordt het scholquotum tot ongenoegen van de vissers slechts met kleine stappen verhoogd. „In het beheerplan is ook vastgelegd dat de quota van jaar op jaar maximaal 15 procent mogen wijzigen”, verklaart Miller. „De EU wil voorkomen dat vissers economisch in de problemen komen als quota te snel zouden dalen. Maar die regel werkt dus twee kanten uit.”
De Europese Unie heeft vorig jaar na veel politiek gesteggel besloten om in het nieuwe visserijbeleid een zogenoemde aanlandplicht (discardban) in te voeren. Dat betekent dat de vissers hun bijvangst –jonge vis en onverkoopbare soorten die in hun netten terechtkomen– niet meer terug mogen gooien in zee. De plicht wordt vanaf 2015 gefaseerd ingevoerd en geldt vanaf 2019 voor alle vissoorten. De maatregel zou moeten helpen om de visstand te herstellen en de visserij duurzamer te maken.
Nederlandse vissers noemen de aanlandplicht voor de Noordzeevisserij onwerkbaar en contraproductief. Dit is een zogenoemde gemengde visserij: behalve de soorten waarop wordt gevist, is er vanwege de gebruikte vistechnieken (sleepnetten) altijd veel bijvangst. Ze voorzien dat ze hun schepen moeten aanpassen om straks alle vis mee te kunnen nemen. Bovendien zou de visstand juist achteruitgaan, omdat jonge vis niet meer de kans krijgt om door te groeien tot geslachtsrijpe exemplaren. Wellicht kunnen selectievere vangsttechnieken, zoals elektrisch vissen (pulsvisserij), enig soelaas bieden, maar die bevinden zich nog in een ontwikkelstadium. Brede toepassing van de pulsvisserij wordt tot nu toe door Brussel zelfs tegengehouden.
De beide biologen vinden het moeilijk om te voorspellen wat het effect van de aanlandplicht op de visbestanden in de Noordzee zal zijn. „Het is in ieder geval geen automatisme dat de visbestanden erdoor zullen groeien”, zegt Miller. Ook Poos vindt het „heel lastig” om hier iets over te zeggen. „Ik durf daar geen voorspelling over te doen.” Wel verwacht hij dat visetende vogels straks minder voedsel zullen hebben. Die eten nu een deel van de overboord gezette bijvangst op.
Volgens Poos is het idee achter de aanlandplicht dat vissers beter hun best gaan doen om selectiever te vissen, dat ze zich meer richten op volwassen vis. „Het is de vraag of dat economisch uit kan. Ik ben bioloog, ik weet dat niet.”
Duurzaam
Intussen blijkt dat de term duurzaam voor meer dan één uitleg vatbaar is. In het streven naar ”duurzame” visbestanden gaat het erom dat een bepaalde soort de eigen populatie op peil weet te houden. Bij de schol is die situatie bereikt. Het duurzaamheidslabel MSC, dat de meeste supermarkten verplicht stellen voor de vis die ze in de schappen hebben liggen, kijkt echter verder.
Poos: „MSC beoordeelt ook de effecten van de visserij op andere vissoorten en ander leven in zee. De boomkorvisserij, waarmee de meeste schol wordt opgevist, heeft nog geen MSC-certificering aangevraagd. Sommige visgebieden zijn kwetsbaar voor beroering van de zeebodem (die bij de boomkor intensiever is dan bij andere technieken, TR) en dan wordt het lastig om het keurmerk te halen. En dus mag die schol niet als duurzaam product worden verkocht.”
Dat roept meteen een andere vraag op: is die boomkor wel zo ongunstig voor de zeebodem? Vissers zeggen vaak dat je de zeebodem moet vergelijken met een akker, die ook regelmatig geploegd moet worden om vruchtbaar te blijven. Dat zou extra voedsel voor de vissen opleveren.
Poos doet dat niet af als een fabel. „Je kunt niet zomaar spreken van gunstig of ongunstig. Toen jaren geleden de scholbox (wateren nabij de kust, TR) werd uitgeroepen tot kraamkamer en grotere boomkorkotters er niet meer mochten vissen, was de verwachting dat de jonge vis daar rustig zou gaan uitgroeien. Maar het tegengestelde gebeurde: de jonge vis vond geen voedsel genoeg meer en trok weg van de kust.”
Over de precieze oorzaak van die voedselafname zijn de wetenschappers het niet eens. In een recente beschouwing over de scholbox in het Journal of Sea Research staat dat er waarschijnlijk een verband is met veranderingen in de hoeveelheid voedingszouten in het water en de watertemperatuur. Het is „minder aannemelijk” dat het wegblijven van boomkorkotters een rol speelt.
Pim Visser, directeur van VisNed, de belangenorganisatie van kottervissers, kent het verhaal. „De vissers hebben gelijk. Maar het gaat om een politieke keuze: beschouw je de Noordzee als een bron van menselijk voedsel of als een natuurgebied? De natuur- en milieuorganisaties zitten op het tweede spoor.”
Verbeterde verhouding
Vroeger zagen vissers de biologen vaak als tegenstanders, die met hun metingen op zee de visvangstbeperkingen in de hand werkten. „Zijn de biologen weer aan land, dan kunnen de kotters voor de kant”, luidde een gevleugelde uitspraak. Tegenwoordig is de verhouding een stuk verbeterd.
„We zijn transparant tegenover elkaar en werken ook samen. Daar is aan beide zijden veel in geïnvesteerd”, zegt Poos. „Ik durf nu makkelijker naar Urk te rijden dan tien jaar geleden.”
Vissersvoorman Visser bevestigt de goede verhouding. „Er is een generatie biologen gekomen waar wij uitstekend mee door één deur kunnen. Niet dat we het altijd eens zijn, maar de communicatie is prima.”
Een voorbeeld: aan boord van de Tridens, een onderzoeksschip van Imares dat juist deze weken op zee metingen verricht naar de visbestanden, vaart een ervaren visser mee. Die doet in de vakpers verslag van zijn bevindingen.
De onderzoeksschepen vissen met standaardtechnieken, die in het oog van de huidige vissers verouderd aandoen. Poos: „Op schol en tong vissen we met een boomkor van twintig jaar geleden. Die is minder effectief dan de huidige netten.” Miller legt uit waarom die toch gebruikt worden: „Voor ons is niet de hoeveelheid vis die we vangen belangrijk, maar de verschuivingen daarin. Daarom is het zaak steeds dezelfde techniek te gebruiken.”
Toch kwam er kritiek: de onderzoekers zouden in vergelijking met de praktijk te weinig oudere vis vangen, wat zou leiden tot onnodige schommelingen in de bestandsschattingen en daarmee de vangstadviezen van ICES. Om aan die kritiek tegemoet te komen loopt er nu voor het vierde jaar een proef om de vissers zelf onderzoek naar de visbestanden te laten doen. Aan deze zogenoemde bedrijfssurvey doen dit jaar de boomkorkotter UK 45 (Urk) en pulsvisser OD 1 (Ouddorp) mee. Poos: „De bedoeling is om ook met commercieel vistuig een reeks van gegevens op te bouwen. Die gegevens moeten elk jaar op dezelfde manier verzameld worden, anders kunnen we er niets mee.”
Volgens Visser heeft de bedrijfssurvey het wederzijds vertrouwen verder versterkt. „De uitkomsten zijn weliswaar niet hetzelfde als bij de onderzoeksschepen, maar de trends wel. De wetenschappers kunnen onze resultaten heel goed omrekenen naar een betrouwbare bestandsraming. Andersom zien de vissers nu dat de trends die de onderzoeksschepen opleveren gewoon kloppen.”
Beheer Noordzee werpt vruchten af
De Internationale Raad voor Onderzoek der Zee (ICES) geeft elk jaar in juni adviezen voor de te vangen hoeveelheden vis in het volgende kalenderjaar. De biologen kijken hoe de visbestanden zich ontwikkelen en of dat past bij internationaal afgesproken doelstellingen. De Europese visserijministers stellen in december de definitieve quota vast. Die komen niet altijd overeen met de ICES-adviezen. De ministers houden bijvoorbeeld ook rekening met de economische belangen van de vissers.
In de tabel staan de ICES-adviezen voor 2015. Formeel gesproken gaat het niet om vangstadviezen maar om aanlandingsadviezen. Er is namelijk verschil tussen de hoeveelheid die een visser feitelijk boven water haalt (vangt) en wat hij vervolgens naar de visafslag brengt (aanlandt). Kleine (jonge) vis en onverkoopbare soorten, de zogenoemde bijvangst of discards, worden nu nog overboord gegooid. Hoeveel dat is, verschilt per vistechniek. In het nieuwe Europese visserijbeleid mag dat teruggooien niet meer: vanaf 2015 wordt stapsgewijs een aanlandplicht (discardban) ingevoerd.
Met drie voor Nederlandse vissers belangrijke soorten in de Noordzee gaat het goed. De paaibestanden van zowel haring en tong als schol liggen boven de gewenste niveaus (zie grafieken). Vooral schol ontwikkelt zich sterk: van die soort zwemt er (veel) meer vis in de Noordzee dan ooit sinds de metingen in 1957 begonnen. Kabeljauw heeft meer moeite om zich te herstellen. Hoewel de visserij op deze soort de afgelopen jaren sterk is afgenomen, heeft het paaibestand nog niet het minimumniveau bereikt.