Justus Vermeer in het nieuwe millennium
De ouderling die het wel eens aandurfde om op de kansel een oefening van Justus Vermeer te lezen, had er heel wat mee te stellen. De preken waren lang en onoverzichtelijk. Vele waren de uitweidingen, verwijzingen en onderverdelingen. Voor de eerste maal in de geschiedenis is Vermeer op maat gemaakt. Een kostelijk woord, geschikt voor het derde millennium.
Het was de recent overleden Jilles Bijl -uitgever bij Kok Kampen, en verantwoordelijk voor het fonds van De Groot Goudriaan- die het initiatief nam voor een hertaling van de Oefeningen van Justus Vermeer. Op zijn ziekbed las hij de oude oefeningen van de Utrechtse ouderling. De geestelijke diepte trof hem in zijn hart. De weinig toegankelijke tekst stelde hem echter ook voor de overweging of dat niet anders kon. Bijl stelde aan J. M. Vermeulen, auteur en vaak werkzaam als redacteur voor De Groot Goudriaan, de vraag om de oefeningen toegankelijk te maken voor mensen van deze tijd.
Eerst werd overwogen een selectie te maken uit de nagelaten 31 preken van Vermeer. „Maar een selectie zou Vermeer geen recht doen”, zegt Vermeulen met het vuistdikke zwarte boek inmiddels in zijn handen. „Dan zou het weer zo’n boekje worden dat verloren gaat tussen alle andere boeken. Het moest een royale herwaardering van Vermeers preken worden. Deze oefeningen vormen een geestelijk monument waarin al vele zoekende zielen hun hart verklaard hebben gevonden. We besloten: Het hele boek, of anders niets.”
Het werd het hele boek. De 31 oefeningen zijn nu weergegeven in hedendaagse taal, in de vorm van 35 preken die geschikt zijn voor leesdiensten van anderhalf uur. Vier zeer lange preken zijn gesplitst in twee preken, een ingreep die ter plaatse is verantwoord. Bij de overige verhandelingen is de tekst teruggebracht tot de lengte van één preek. De belangrijkste weggelaten gedeelten zijn in eindnoten na iedere preek in kleine letter afgedrukt. Hier en daar zijn cursiveringen aangebracht om de inhoud van bepaalde passages te verduidelijken.
Vermeer heeft zijn oefeningen zelf nooit bedoeld als echte preken, zegt Vermeulen. „Het waren meer verhandelingen, die hij zelf op de gezelschappen in Utrecht hield. Ze waren veelal van een ontzagwekkende lengte. Deze nalatenschap uit het gezelschapsleven wordt in een brede kerkelijke kring al meer dan 250 jaar met zegen gelezen. Ouderling L. Potappel uit Stavenisse las er in de kerk soms drie per zondag.”
De taal van de achttiende eeuw was breedsprakiger dan die van de 21e eeuw, stelt Vermeulen. „Zoals Vermeer de dingen zei, zo zouden wij ze niet meer zeggen. Wij gebruiken minder woorden om dezelfde zaken weer te geven. Alleen al de manier waarop Vermeer zijn verhandelingen inleidde, in acht of negen punten en onderverdelingen, waarbij hij eerst hoofdletters gebruikte, vervolgens kleine letters, daarna cijfers, zwaardtekens, sterren en paragraaftekens, is soms duizelingwekkend. Er zijn hele gedeelten aan te wijzen die door weinig mensen meer te ontleden zijn. Daardoor is Vermeer steeds meer in de kast blijven liggen.”
Een halfjaar lang is Vermeulen iedere dag met de oefeningen bezig geweest. Hij werkte volgens een strak schema, op drie niveaus. Eerst herschreef hij iedere onduidelijke zin, opdat de boodschap helder en direct zou worden. Er waren wel zinnen van ruim een halve pagina die elf nieuwe zinnen tot gevolg hadden. Vervolgens bezag hij de breedsprakigheid van de tekst per alinea. In een derde traject bekeek Vermeulen de tekst op tijdgebonden uitweidingen.
„Vermeer gaat in meer dan vijftien preken diepgaand in op de toenmalige samenleving, op de nationale schuld, op het verval van land en volk. Die tijdsomstandigheden waren niet nodig om tot de kern te geraken, maar ook weer te mooi om weg te laten. Ook die gedeelten zijn nu achter iedere oefening als noot weergegeven. Wie ze lezen wil, kan ze lezen. Maar de ouderling die Vermeer op de kansel wil lezen, wordt er nu niet langer door gehinderd.”
Zijn dit nu nog de bekende oefeningen van Justus? „Dit boek heeft niet de pretentie om de echte Vermeer te zijn. Dit zijn niet de oorspronkelijke verhandelingen, het zijn bewerkte preken. Maar iedere zin kan de lezer nakijken. Ik heb geen záken overgeslagen, maar onnodige toevoegingen, herhalingen en tegenwerpingen achterwege gelaten. Er is niet gesjoemeld, daar is Vermeer me veel te lief voor. Wat ik gedaan heb, is het opnieuw redigeren van de tekst, met de bedoeling deze toegankelijker te maken. Niemand heeft iets aan een veelgeprezen Justus die onder het stof blijft liggen. Het gaat erom zijn geestelijke boodschap weer tot leven te brengen. Ik ben daar tamelijk nuchter in. Ik heb gehandeld uit eerbied voor deze man en heb het tot voordeel van zijn oefeningen willen doen.”
Van Vermeer is ook nog een catechismusverklaring voorhanden. Concrete plannen om deze op dezelfde wijze te bewerken zijn er nog niet. „Daar ligt nog een ander probleem. Vermeer schreef soms oefeningen die de lengte hebben van twee of zelfs van drie preken over één zondagsafdeling. Hoe zou je dat moeten doen?”
Wat maakt Vermeer zo tijdloos, zo actueel?
„Hij hanteerde de oer-Hollandse preekmethode die ook Hellenbroek hanteerde; eerst strak exegetisch woord voor woord de tekst verklaren. Vervolgens komt hij in het geestelijk leven terecht, waarin hij ongekende diepten openlegt.”
Ruim in de aanbieding van genade was Vermeer volgens Vermeulen ook. „Hij was even ruim als alle andere Hollandse en Engelse theologen van die tijd. Daarbij moeten we ook zeggen dat die mensen ruim konden zijn omdat ze scherp separeerden. Als Vermeer spreekt over de wijze en de dwaze bouwer volgen er van die beiden elf kenmerken, twaalf eigenschappen, zo helder dat iedereen weet aan welke zijde hij staat. Vermeer roept intens op tot bekering, hij legt dat de mensen indringend aan het hart. Maar hij draait in iedere preek ook scherp de duimschroeven aan.”
Wat zou Vermeer nu zelf van deze herschreven oefeningen hebben gezegd?
„Toen Vermeer zijn verhandelingen hield, deed hij dat eigentijds, op zijn eigen tijd gericht. Hij zou nooit hebben gewild dat hij niet begrepen zou worden. Zou hij zijn oefeningen nu ook zo geschreven hebben als ik het heb gedaan? Ik hoop het. Ik denk het wel.”