Kracht participatiesamenleving is lokale democratie
Zowel ideologisch als in de doordenking van de consequenties van de participatiesamenleving schiet het kabinet-Rutte II tekort, aldus Peter Cuyvers, Albert Jan Kruiter en Maarten Neuteboom.
Plotsklaps is de participatiesamenleving het liefdeskind van politiek Den Haag. Maar nu al is ze een kind van gescheiden ouders.
Het kabinet-Rutte II geeft komend jaar aan deze participatie vorm met decentralisaties in het sociaal domein. Maar voor het slagen hiervan moet principiëler vanuit de samenleving worden gedacht. Anders dreigt het gevaar van recentralisatie. De maatregelen pakken dan averechts uit en resulteren in een centraliserende en controlerende overheid, als reactie op onverwachte effecten van incidenten die met de decentralisaties gepaard zullen gaan.
Voor een deel gebeurt dat al. Het Rijk geeft gemeenten zogenaamd de vrije hand, maar tuigt intussen monitors, controle-instrumenten en formats op zodat de gemeenten en burgers straks alsnog opereren zoals de rijksoverheid dat graag ziet. Regietafels, transitiecommissies, transitieautoriteiten en escalatieladders: ze moeten gemeenten in het gareel krijgen. Achter de decentraliserende verzorgingsstaat doemen de contouren van een centraliserende controlestaat op.
‘Achter de voordeur’ worden mensen tot participatie aangezet, maar feitelijk worden ze een beleidsinstrument om overheidsdoelstellingen te realiseren. In een democratie is de samenleving echter geen verlengstuk voor de uitvoering van beleidsplannen. Wanneer de overheid niet principieel uitgaat van vertrouwen in burgers, dreigen de decentralisaties uit te pakken als een functioneel instrument in plaats van een ideologische keuze.
Maatwerk
Wat is nu nodig? Allereerst een samenhangend beleid dat de participatiesamenleving faciliteert en niet frustreert. Gemeenten moeten de juiste bevoegdheden krijgen en meer financiële speling krijgen door het vergroten van de fiscale autonomie van gemeenten.
Verder moet worden voorkomen dat decentralisatie dwingt tot gemeentelijke herindeling. Zonder de menselijke maat is maatwerk namelijk onmogelijk. Dat maatwerk zal leiden tot verschil, maar dat is beter dan terugvallen in onwerkbare bureaucratie, verstikkende regeldrift en willekeurige gelijkheid.
De vraag is of het zal lukken. De benadering van het kabinet is allereerst te instrumenteel. De noodzaak om de rijksbegroting op orde te krijgen en de financieel-economische onhoudbaar- heid van de verzorgingsstaat zijn in de praktijk de motor achter de veranderingen. Het kabinet denkt niet echt principieel vanuit de samenleving.
Dat blijkt ook uit het tweede argument voor een participatiesamenleving: in een netwerksamenleving kan de overheid moeilijker centraal sturen. De samenleving als oplossing dus, een idee dat versterkt wordt gelet op het moreel falen van marktspelers – banken en woningbouwcorporaties. Maar na jaren van wantrouwen hebben de huidige liefdesverklaringen aan burger en samenleving toch iets onwerkelijks.
Lokale democratie
De begrippen decentralisatie, participatiesamenleving en burgerkracht raken zo besmeurd met beleidsjargon en staan in het teken van harde bezuinigingen. Zowel ideologisch als in de doordenking van de consequenties van de participatiesamenleving schiet het kabinet-Rutte II tekort. Enerzijds stelt de premier dat de participatiesamenleving „allang bestaat”, anderzijds legitimeren beleidsmakers de maatregel om de participatiesamenleving „mogelijk te maken.”
Liberalen lijken weinig te vertrouwen op het vermogen van de burger om het zonder overheid te kunnen en stellen daarom regels op om participatie af te dwingen. Sociaaldemocraten proberen gemeenten vooral te sturen op een minimale vorm van afgedwongen solidariteit. Daarmee zijn de decentralisaties nu al kinderen van gescheiden ouders. De noodzaak om de centrale verzorgingsstaat te veranderen staat centraal. Maar het zou juist moeten gaan om een nieuwe visie op lokale democratie.
Juist in de decentralisaties kan een opleving van de democratie schuilen. Kleinschaligheid kan leiden tot betrokkenheid, en dat leidt weer tot participatie. Participatie voert vervolgens tot het besef dat niet alleen het directe eigenbelang geldt in het publieke domein, maar dat een ”welbegrepen eigenbelang” noodzakelijk is voor een duurzame en gezamenlijke oplossing van publieke problemen. Het opofferen van eigen kortetermijnbelang voor een gezamenlijk belang. Zo ontstaat er een democratische ervaring tussen burgers door het gezamenlijk oplossen van problemen. Die mogelijkheid van de democratische ervaring is door de verzorgingsstaat onmogelijk gemaakt en kan nu worden teruggebracht.
De kracht van de decentralisaties schuilt dus niet zozeer in bezuinigingen of in het redden van de verzorgingsstaat, maar in het verduurzamen van de democratie. Juist in de alledaagse ervaring, dicht bij huis, ontstaat de democratische ervaring. Want daar ontstaan gezamenlijke problemen voor mensen. Daar hebben zij zorg nodig, onderwijs, een buurthuis, een buurtsuper en gezelligheid. En daar kunnen burgers hun gezamenlijke problemen oplossen.
Dat wil zeggen, als ze ruimte krijgen om daar zelf vorm aan te geven. Dat is niet zozeer van belang omdat de verzorgingsstaat daarmee betaalbaar wordt, maar omdat burgers dan weer eigenaar worden van het publieke domein. Daarvoor is allereerst een principiële, en niet zozeer een instrumentele aanvaarding van het primaat van de samenleving nodig.
Cuyvers is directeur van C6 Consultancy, Kruiter is oprichter van het Instituut voor Publieke Waarden en Neuteboom is stafmedewerker van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.