Buitenland

Strijd rond kamp Omarska nog niet gestreden

Satko Mujagic was een geluksvogel, want hij werd maar één keer in elkaar geslagen. Slechts tien minuten lang. Vele anderen hadden het zwaarder te verduren in het Noord-Bosnische kamp Omarska, en kunnen het zelfs niet meer na vertellen.

Geerlof de Mooij
21 August 2014 21:01Gewijzigd op 15 November 2020 12:29
Beelden van kampen in de omgeving van Prijedor schokten in augustus 1992 de hele wereld. Foto: het Servische gevangenenkamp in Ternopolje, dicht bij Omarska. beeld AFP
Beelden van kampen in de omgeving van Prijedor schokten in augustus 1992 de hele wereld. Foto: het Servische gevangenenkamp in Ternopolje, dicht bij Omarska. beeld AFP

Satko Mujagic was twintig toen in 1992 de Bosnische Oorlog in het voormalige Joegoslavië begon. Hij had net zijn middelbare school afgerond toen hij drie maanden lang door de Serviërs werd opgesloten in het kamp op het terrein van een mijnbouwcomplex (zie kader). Hij overleefde die periode en vluchtte naar Nederland, waar hij nu al twintig jaar woont. Daar zet hij zich op allerlei manieren in om de herinnering aan de gruwelen levend te houden.

Mujagic hield –net als veel andere overlevenden– een trauma over aan de periode in het kamp. „We werden regelmatig gemarteld. Een verkeerde blik of beweging was al genoeg om te worden geslagen”, vertelt hij. „Minstens 1200 gevangenen hebben de martelingen niet overleefd.”

De overlevenden kwamen na de bevrijding in 1992 via een lange omweg in Kroatië terecht, waarvandaan ze vervolgens naar allerlei andere landen werden overgeplaatst. Voor velen was het nog lang niet veilig om terug te gaan naar het gebied dat na de oorlog onder Servisch bestuur viel. Zo moesten ze een nieuw leven opbouwen in een nieuw land.

Mujagic werd overgeplaatst naar Nederland en had aanvankelijk veel moeite om te verwerken wat er gebeurd was. Pas achteraf besefte hij dat hij aan een posttraumatische stressstoornis leed. „De oorlog hield me dag en nacht bezig. Ik kon niet stoppen erover na te denken en te praten. Ik ondernam van alles zodat ik er niet de hele tijd over na zou denken. Ik ging basketballen, werken en later studeren in Amsterdam. Maar de oorlog had me ongetwijfeld heel erg beïnvloed.”

Zelfmoord

Mujagic overwoog op een zeker moment zelfs zelfmoord te plegen. „Gelukkig heb ik dat toen niet gedaan. Maar mijn trauma’s waren dermate groot dat het niet veel had gescheeld. En dan valt wat ik heb meegemaakt nog mee vergeleken met wat anderen hebben moeten zien en doorstaan. Vrienden van mij zijn dagenlang gemarteld, die zijn daar nog steeds ziek van. Ik ben één keer in elkaar geslagen, tien minuten lang, en dan heet ik een gelukkige onder ons.”

Van lieverlee kreeg Mujagic in Nederland zijn nieuwe leven weer meer op de rails. „Ik kreeg werk als beleidsadviseur voor de overheid op het gebied van immigratie en grensbewaking, trouwde met een Nederlandse vrouw en kreeg twee kinderen. Per jaar ging het wat beter. Het trauma vloeide langzaam weg; het leven nam het over.”

Mujagic besefte dat hij iets terug wilde doen en richtte in 2004 Stichting Optimisti op. De stichting zet zich in voor terugkerende vluchtelingen en nabestaanden van in Omarska vermoorde Bosniërs. Mujagic: „We willen dat wordt herdacht wat er hier is gebeurd; we willen een plek om bloemen te leggen en om aan onze kinderen te laten zien. We willen dat de namen van alle doden daar opgeschreven staan en dat foto’s en beelden van kampen daar te zien zijn.”

Berouw

Het probleem is dat Omarska nog steeds in door Serviërs bestuurd gebied ligt. „De Serviërs erkennen nog steeds niet wat er is gebeurd. Twintig jaar geleden beweerden Servische politici al dat de concentratiekampen ”informatiecentra” of ”vluchtelingenkampen” waren. Dat doen ze nu nog steeds. Ze hebben na de oorlog nauwelijks berouw getoond voor wat ze met ons hebben gedaan. Dat is ook de reden dat de lokale Servische autoriteiten weigeren gedenkstenen te plaatsen of musea op te richten.”

Mujagic schudt afkeurend zijn hoofd. „Ik kan geen andere plek op de wereld verzinnen waar zo veel mensen wreed kunnen worden vermoord zonder dat er een herdenkingscentrum komt.”

In 2004 werden de rechten om het mijnbouwcomplex in Omarska te heropenen gekocht door Mittal Steel, de grootste staalproducent van de wereld (inmiddels gefuseerd tot ArcelorMittal). De staalproducent investeerde 40 miljoen dollar om de mijnen te ontwikkelen. De mijnbouw herstartte in het najaar van 2004.

Overlevenden van het concentratiekamp begonnen hiertegen campagne te voeren. Mujagic: „We wilden niet dat de mijn zou worden geopend zonder dat er een herdenkingscentrum kwam.”

Erkenning

Mujagic speelde, onder andere met zijn stichting, een centrale rol in de campagne. Als overlevende zag hij het als zijn taak om te strijden voor de doden; voor erkenning van het verleden.

In een brief aan de toenmalige CEO van Mittal Steel schreef hij: „Jullie bezitten een plaats met een erfenis. Jullie zijn niet verantwoordelijk voor wat er hier is gebeurd in 1992, maar wij hopen wel dat jullie naar ons verzoek luisteren zodat het verleden niet vergeten zal worden.”

Het bedrijf deed Mujagic en andere activisten een aantal beloften, waarvan er geen enkele werd nagekomen. Zo werd beloofd dat het beruchte Witte Huis (een administratiegebouw waar de meeste gevangenen werden gemarteld en gedood) in dezelfde staat zou blijven. Het werd echter volledig schoongemaakt en geverfd. De bloedvlekken op de muren zijn weg; slechts één rode vlek op het raam die niet kon worden afgewassen herinnert aan het verleden van het gebouw.

Ook andere gebouwen waar 21 jaar geleden moorden en verkrachtingen hebben plaatsgevonden, zijn gerenoveerd. De eetzaal en de kantoren werden volledig omgebouwd en kregen een nieuw laagje verf, nieuwe tafels en stoelen, computers en vloerbedekking. ArcelorMittal beloofde ook dat er vrije toegang tot het complex zou komen voor overlevenden en geïnteresseerden.

Vandaag de dag hebben zij echter nog steeds geen toegang tot de verschillende gebouwen van het complex. Op sommige plekken mag zelfs niet worden gefotografeerd.

Verzet

In 2005 deed de staalproducent een derde belofte: het Witte Huis zou herdenkingscentrum worden, gefinancierd door het bedrijf zelf. Maar het plan liep op niets uit door verzet van de plaatselijke burgemeester Marko Pavic (volgens sommigen als Bosnische Serviër zelf betrokken bij het geweld in 1992).

Na grote druk uit binnen- en buitenland staakte Pavic echter begin deze maand onverwacht zijn verzet tegen de bouw van een herdenkingscentrum. Mujagic: „Nu is ArcelorMittal aan zet.”


Gevangen in mijnbouwcomplex

tekst Evert van Vlastuin

Net als Auschwitz is Omarska een beruchte term geworden uit de Bosnische Oorlog (1992-1995). Het was een detentiekamp bij het mijnstadje Omarska, bij Prijedor, in het noorden van Bosnië. In het kamp hebben de Serviërs vele oorlogsmisdaden gepleegd.

Het kamp was ingericht door de Serviërs, aanvankelijk met het doel ruim 3000 Kroatische en Bosnische burgers uit de omgeving gevangen te houden. Dat werden er echter meer. De gevangenen werden verdacht van verzet tegen de Serviërs, en zaten in een soort van voorarrest. Het waren daarom vooral mannen die werden vastgehouden in Omarska, maar eveneens ook enkele tientallen vrouwen en kinderen. De gevangenen huisden in de voormalige barakken van het mijnbouwbedrijf.

Omarska werd wereldwijd bekend toen in augustus 1992 (nu 22 jaar geleden) beelden een indruk gaven van de concentratiekampachtige taferelen die zich daar afspeelden. Het kamp heeft niet lang bestaan; slechts drie maanden. Maar op de laatste dag zijn er nog drie vrouwen vermoord.

Mede door de processen voor het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag is duidelijk geworden dat er in het kamp allerlei vormen van geweld werden gebruikt, variërend van mishandeling en verkrachting tot moord. Volgens velen was het daarom meer een concentratiekamp zoals dat van de nazi’s als een detentiekamp.

Het precieze aantal slachtoffers in het kamp is nooit vastgesteld. Sommige schattingen gaan zelfs boven de 4000 uit. In de directe omgeving van het kamp is een massagraf blootgelegd waarin 1037 mensen zijn begraven. In de hele regio rond Prijedor zijn in totaal 63 massagraven gevonden. Duidelijk is dat er in de omgeving op grote schaal bloed heeft gevloeid.

Morgen is het 22 jaar geleden dat het kamp werd ontruimd. Dat was nog geen drie weken nadat de beelden van het kamp in de internationale media waren gekomen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer