De Sudanese minister van Buitenlandse Zaken, Mustafa Osman Ismail, schreef zondag de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, en de voorzitter van de Veiligheidsraad dat steun vanuit Eritrea de rebellen in Darfur in staat stelt dorpelingen in zowel het oosten als het westen van Sudan aan te vallen en te beroven. Hulpverlening aan de provincie Darfur zou ernstig zijn bemoeilijkt. Eritreeërs zouden rebellen uit Darfur helpen met opleidingskampen en wapens. Hoe de hulpverlening vanuit Eritrea aan de rebellen in de praktijk gebeurt, werd niet duidelijk gemaakt.

Een woordvoerder van de Eritrese president Asias Afwerki wees de beschuldigingen als „verzinsels” van de hand en beschuldigde Sudan op zijn beurt van steun aan fundamentalisten en terroristen in Eritrea.

De rebellen in Darfur, die zichzelf het Sudanese Bevrijdingsleger noemen, vechten sinds begin 2003 tegen het Sudanese regeringsleger en daarmee verbonden milities. Zij eisen meer autonomie voor de regio. De Sudanese regering brak in december onderhandelingen met hen af en besloot kennelijk het probleem met militair geweld op te lossen. Volgens de VN zijn nu ongeveer 670.000 mensen op de vlucht, van wie ongeveer 95.000 de grens naar Tsjaad zijn overgetrokken.

Ron Redmond, woordvoerder van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR), meldde dat in december het aantal vluchtelingen in Tsjaad met ongeveer 30.000 was toegenomen. Onder hen bevinden zich veel vrouwen en kinderen. Volgens Redmond verblijven de vluchtelingen in geïmproviseerde kampen langs de 600 kilometer lange grens. Het gebied is vanwege de onveiligheid bijna ontoegankelijk voor hulpverleners. „Ze zijn overgeleverd aan herhaalde aanvallen door bandieten en plunderende milities die de grens oversteken en velen hebben dringend hulp nodig”, aldus Redmond.