Rutte: participatiesamenleving geen einddoel
DEN HAAG. Acht maanden nadat het kabinet de term in de Troonrede dropte, debatteerde de Tweede Kamer woensdagavond éíndelijk over de participatiesamenleving.
Het werd een debat met flink wat ideologie. „Zó moeten we eigenlijk vaker met elkaar van gedachten wisselen.”
Voor sommige fracties was het debat een ontnuchtering. Hadden ze zo lang op een nadere uitwerking van het begrip participatiesamenleving gewacht, verklaarde de premier woensdagavond ijskoud dat die samenleving níét iets is waar het kabinet naar streeft. Nee hoor, verklaarde Rutte, het ging zijn coalitie slechts om „een feitelijke vaststelling van een ontwikkeling die nu eenmaal gaande is.” Mensen nemen –in positieve zin– het heft steeds meer in eigen hand en gaan zelf zaken in hun omgeving verbeteren. Mooi toch? Aan het kabinet slechts de taak die ontwikkeling te volgen en „enkele dingen eromheen te regelen.” Bijvoorbeeld: mensen niet in de weg te lopen met overbodige bureaucratie.
Voor CDA-leider Buma vormde die analyse een teleurstelling. Wat hem betreft krijgt het begrip participatiesamenleving wel degelijk een centrale, actieve plek in het beleid en een min of meer normatieve invulling. „Deze term vergt een heldere ideologische keuze, vóór een samenleving die volgt op de verzorgingsstaat.” Dat zou volgens Buma ook een keuze moeten zijn vóór het gemeenschapsdenken en vóór het gezin, wat zich dan natuurlijk niet verdraagt met de zware nadruk die partijen als VVD en D66 leggen op individualisering.
Ook voor CU-leider Slob was Ruttes benadering te mager. Hij zou graag zien dat het kabinet met het begrip participatiesamenleving kordaat „aan de slag gaat”, bijvoorbeeld door meer ruimte te bieden aan mantelzorg, sociale wijkteams, en zorgcorporaties. Ook zou de regering duidelijker moeten markeren waar de overheid, in haar drang tot ontbureaucratisering, halt houdt „als schild voor de zwakken.”
Precies daarop richtte zich ook een vraag van GL-voorman Van Ojik. Zou het misschien zo kunnen zijn dat de participatiesamenleving in sommige gevallen juist méér ingrijpen van de overheid vraagt, bijvoorbeeld bij het creëren van werkgelegenheid? Betaald werk is toch, vinden liberalen, hét middel tot maatschappelijke participatie? Van Ojik wees op de 4000 mensen die onlangs in Zwolle in de rij stonden om een baan te krijgen bij IKEA. „Die mensen willen niets liever dan participeren, maar ze kunnen niet.”
Nog kritischer op de wijze waarop het kabinet schermt met de participatiesamenleving waren PVV en SP. Volgens SP-Kamerlid Karabulut staat de term vooral voor een „u-zoekt-het-maar-uitsamenleving”: „De minister-president wekt de suggestie alsof veel Nederlanders in een hangmatje onder de zon liggen, dat ze parasiteren in plaatst van participeren. Maar zou de premier dan eens willen uitleggen over wie hij het precies heeft?”
Meest tevreden met het gebruik van de term leken VVD en SGP, al wilde SGP-leider Van der Staaij wel dat het kabinet meer doet aan „loslaten, obstakels wegruimen en aanmoedigen.”
Over het debat zelf en over het feit dat nu eindelijk eens over zo’n veelomvattend idee met elkaar gesproken werd, leek iederéén redelijk tevreden. Slob, aanvrager van het debat: „Het was een boeiende gedachtewisseling, die inzicht gaf in onze politieke drijfveren.” Ook de premier had het als nuttig beleefd. „De Franse schrijver Victor Hugo zei ooit dat niets krachtiger is dan een idee waarvoor de tijd rijp is. Blijkbaar is dit bij het begrip ”participatiesamenleving” het geval.”