Zonder hobbels naar vakmanschap
Beter aansluiten bij de beroepspraktijk en, als het even kan, leerlingen sneller opleiden. Dat is het doel van het techniekonderwijs nieuwe stijl in het vmbo en het mbo. „Het is handig als een bouwvakker ook iets weet van elektriciteit.”
Ze hadden er aanvankelijk weinig zin in. De zeven reformatorische scholengemeenschappen liepen niet warm voor de zoveelste verandering in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Maar ze moesten wel. Nu ze eenmaal bezig zijn, groeit het enthousiasme. De Jacobus Fruytier scholengemeenschap in Apeldoorn heeft zelfs een landelijke voortrekkersrol als pilotschool.
Dat het enthousiasme moest groeien, kan Gerard Middelkoop wel verklaren. Als teammanager techniek op het Van Lodenstein College in Hoevelaken en voorzitter van het platform techniek van het reformatorisch voortgezet onderwijs kijkt hij in de keuken bij andere scholen.
„Door het hele land moeten vmbo-scholen beroepsgerichte afdelingen sluiten. Niet alleen bij techniek, maar ook in andere sectoren, omdat de leerlingenaantallen dalen. Waar het nog wel lukt afdelingen open te houden, zijn de kosten hoog. Zeker in het techniekonderwijs; dat vereist dure apparatuur. Om op deze ontwikkelingen in te spelen, heeft staatssecretaris Dekker besloten het vmbo te vernieuwen. De reformatorische vmbo-scholen hebben gelukkig nog niet met krimp te maken. Het zijn witte raven. Maar we worden wel verplicht met de vernieuwingen mee te doen. Dat gaf in het begin niet het juiste gevoel.”
Profielen
Het vmbo bestaat op dit moment uit vier leerwegen: de theoretische en de gemengde, die de oude mavo vervangen, en de kaderberoepsgerichte en de basisberoepsgerichte leerweg, als opvolger van het oude voorbereidend beroepsonderwijs (vbo). De laatste twee leerwegen tellen vijf sectoren: zorg en welzijn, economie, techniek, groen en intersectoraal. Binnen een sector kunnen leerlingen kiezen uit verschillende richtingen. Zo biedt de sector techniek de opleidingen bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, installatietechniek en voertuigentechniek.
„In de nieuwe opzet blijven de sectoren bestaan, maar verdwijnen de vakrichtingen”, legt Middelkoop uit. „Er komen profielen voor in de plaats. Deze bestaan uit vier verplichte delen en daarnaast vier keuzedelen. Bij de keuzedelen kan bijvoorbeeld een leerling die de nieuwe opleiding bwi –bouwen, wonen en interieur– doet, kiezen voor het vrije deel water en sanitair van de nieuwe opleiding pie: produceren, installatie en energie. Ook een keuzedeel buiten de eigen sector is mogelijk. Een leerling die voertuigentechniek volgt, kan het keuzedeel administratie erbij doen in de sector economie.”
Het voordeel van de verandering moet nog blijken, maar Eduard Kooij, teamleider techniek op de Fruytier in Apeldoorn, is er optimistisch over. „We gaan leerlingen breder opleiden, zodat hun kennis en ervaring beter aansluiten bij de beroepspraktijk. Neem een jongen die bouwtechniek heeft gedaan; het is natuurlijk handig als hij ook iets van elektriciteit weet. Daardoor is hij breder inzetbaar. Of denk aan een leerling die elektrotechniek heeft gevolgd. Als hij voor zichzelf wil beginnen –veel van deze jongens gaan aan de slag als zzp’er– is het nodig dat hij geleerd heeft z’n administratie bij te houden.”
Examens
Meer flexibiliteit dus. Maar dat heeft gevolgen voor de examens in het vmbo, benadrukt Middelkoop. „We hebben nu zo’n honderd examens. Dat zijn er te veel en het is te kostbaar. We gaan daarom terug naar ruim twintig examens. Die worden bij het Cito in Arnhem gemaakt. Voorheen lieten we de klus over aan collega’s van andere scholen, maar de laatste jaren zie ik een kentering. Ook docenten van reformatorische scholen stellen zich beschikbaar om mee te denken over de examens. Onze collega Arie Mallegrom van de Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem is zelfs één dag per week gedetacheerd bij het Cito. Dat is een positieve ontwikkeling. We dragen als scholen actief bij aan de ontwikkeling van examens én we hebben invloed op de inhoud ervan. Als een tekst bij ons op principiële bezwaren stuit, wordt daar bij het Cito naar geluisterd.”
Leidt het shoppen van leerlingen langs keuzedelen ertoe dat hun opleiding een lappendeken wordt? Kooij herkent de angst. „Vmbo-scholen waren aanvankelijk bang voor het verlies van vakmanschap bij de leerlingen. We zien echter bij de pilot op de Fruytier dat die angst niet terecht is. De keuzedelen leiden ertoe dat we meer de diepte in kunnen gaan met ons onderwijs. Dat is mooi. We blijven als vmbo-school echte bouwvakkers, metaaltechnici en elektrotechnici afleveren.”
Betrokken
Middelkoop ziet nog een ander voordeel van de vernieuwingen. „Op dit moment kiezen vmbo’ers aan het einde van het tweede leerjaar een sector of een vakrichting, en dat blijft zo in het derde en het vierde leerjaar. In de nieuwe opzet komt er aan het einde van het derde leerjaar een extra keuzemoment. Welke keuzedelen gaat de leerling in het vierde leerjaar volgen? Dat moment biedt ouders een nieuwe gelegenheid om betrokken te zijn bij de opleiding van hun zoon of dochter.”
De veranderingen geven scholen ook de kans om de banden met het lokale bedrijfsleven aan te halen, stelt Kooij. „Waar hebben bedrijven behoefte aan? Wat moeten hun toekomstige werknemers allemaal kennen en kunnen? De ervaring leert dat bedrijven over het algemeen niet zo snel zelf contact met school leggen. Dat gebeurt meestal andersom. Maar het is de moeite waard, zeker nu maatwerk steeds meer de insteek van het beroepsonderwijs wordt.”
De Fruytier wisselt zijn ervaringen als pilotschool uit met de andere zes reformatorische vmbo-scholen in het land, van Kampen tot Goes. Middelkoop: „We zitten vier keer per jaar met de techniekdocenten van deze scholen om de tafel. Dat zijn nuttige vergaderingen. Uiteindelijk moeten alle scholen in 2016 klaar zijn met de vernieuwingen. Dat lijkt ver weg, maar we hebben de tijd hard nodig.”
Geen eindstation
Bij het overleg tussen de vmbo-scholen zit ook het reformatorische Hoornbeeck College voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) om de tafel. „Voor de leerlingen is het vmbo geen eindstation”, zegt Dick Theunisse, opleidingsmanager elektrotechniek op het Hoornbeeck. „Ze stromen door naar niveau 2 of hoger in het mbo en vervolgen daar fulltime hun opleiding. Of ze gaan werken en leren en zitten nog één dag per week op school.”
Het mbo volgt de vernieuwing van het vmbo met belangstelling, stelt Theunisse. „We proberen in het mbo zo goed mogelijk aan te sluiten op het voortraject, het vmbo. Daarnaast bieden we in de toekomst, samen met de vmbo-scholen, leerlingen de gelegenheid om hun mbo-opleiding sneller af te ronden. Normaal gesproken doen leerlingen na het vmbo twee jaar over hun mbo-opleiding op niveau 2. Door een aantal onderdelen van het lesprogramma te verschuiven van het mbo naar het vmbo kunnen ze die twee jaar beperken tot één jaar.”
Waar ze de tijd vandaan moeten halen? Theunisse: „Een vmbo-leerling is in mei al klaar met zijn examens. Daarna heeft hij zeker anderhalve maand vrij tot aan de vakantie, het zogeheten zomerlek. Die tijd gaan we benutten door voor te sorteren op het mbo. Daarnaast willen we voorkomen dat leerstof onnodig wordt herhaald door de lesprogramma’s van het vmbo en het mbo goed met elkaar te vergelijken en tijdwinst te boeken.”
Stapelen
Mbo en vmbo kruipen op deze manier naar elkaar toe. Theunisse: „Vmbo-docenten geven steeds vaker les aan mbo-studenten op hun eigen school. Ook het mbo is volop in beweging. Met de beleidsmaatregel ”Focus op vakmanschap” streeft de minister naar een hogere kwaliteit van het mbo en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt. Het mbo krijgt een nieuwe kwalificatiestructuur, waarbij net als in het vmbo wordt gewerkt met profielen en keuzedelen. Studenten krijgen dan de gelegenheid om keuzedelen in een andere sector te volgen. Een docent economie geeft bijvoorbeeld de module ondernemerschap aan mbo’ers die de opleiding bouwtechniek volgen. Of een docent elektrotechniek verzorgt een aantal lessen medische elektronica bij studenten in de sector zorg en welzijn. Zo ontstaat er makkelijker een doorlopende leerlijn van vmbo naar mbo. De minister van Onderwijs hamert terecht op het belang daarvan. Het stapelen van opleidingen in het beroepsonderwijs is een koninklijke route.”
Theunisse voorziet wel „een kleine frictie” in de aansluiting van het vmbo op het mbo. „De vmbo-leerlingen van de pilotscholen, dus ook van de Fruytier, doen in 2015 examen. Het mbo zal dan nog onvoldoende aansluiting bieden op de nieuwe vorm van onderwijs in het vmbo. Dat probleem moet een jaar later zijn opgelost, omdat in 2016 alle scholen, zowel in het vmbo als in het mbo, de veranderingen achter de rug moeten hebben.”
Vertrek
Middelkoop wijst op een voordeel in de vrijage tussen het vmbo en het mbo. „Veel vmbo-leerlingen vertrekken na hun reformatorische middelbare school naar een seculier mbo-college, omdat het Hoornbeeck niet alle opleidingen in huis heeft. Zo worden de opleidingen in de sector techniek alleen op onze vestiging in Amersfoort gegeven. Door onderdelen van de mbo-opleiding te verplaatsen naar het vmbo kunnen we deze leerlingen langer reformatorisch onderwijs aanbieden.”
De samenwerking van het Hoornbeeck met het Driestar College in Gouda is een mooi voorbeeld, vindt Middelkoop. „Jongens die op de Driestar van de opleiding bouwtechniek kwamen, konden eerder niet doorstromen naar het Hoornbeeck in Rotterdam, omdat daar geen bouwtechniek wordt gegeven. Onze vestiging in Amersfoort vinden de meesten te ver weg, dus verdwenen ze naar een seculier mbo-college in Gouda. Sinds 2010 echter verzorgen het Hoornbeeck en de Driestar samen de opleiding bouwtechniek. In Rotterdam gebeurt hetzelfde. Samen met De Swaef verzorgt het Hoornbeeck daar de opleidingen bouwtechniek en autotechniek. En in Hoevelaken is de Lodenstein in 2010 samen met het Hoornbeeck gestart met de opleiding autotechniek op niveau 2. Twee jaar later kwam daar niveau 3 bij en volgend jaar starten ze met niveau 4.”
Volgens Middelkoop is de groeiende samenwerking „een duidelijke kentering” ten opzichte van het verleden. „Voorheen zaten we elkaar als reformatorische scholen aan te kijken alsof we concurrenten waren. Dat is over. Door elkaar op te zoeken, te helpen en te versterken, handelen we in het belang van onze leerlingen en studenten.”
Calvijn College Zeeland
Het Calvijn College in Zeeland werkt bij de hervorming van het vmbo samen met twee mbo-colleges: het reformatorische Hoornbeeck en het seculiere Scalda. Danny Janssen, directeur van de Calvijnvestiging Krabbendijke-Kerkpolder en lid van het platform techniek van het reformatorisch voortgezet onderwijs, legt uit waarom. „Onze leerlingen kunnen op het Hoornbeeck in Goes wel terecht voor de sectoren economie en zorg en welzijn, maar niet voor de sector techniek. Daarvoor gaan onze leerlingen naar het Scalda. We zijn als Calvijn al jaren hofleverancier voor dit college en vinden dat we een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om dit zo te houden. Als onze leerlingen daar niet meer naartoe gaan, heeft dat grote gevolgen voor het Scalda.”
Janssen ziet geen probleem in de dubbele samenwerking van zijn school. „We hebben twee werkgroepen. De ene overlegt met het Hoornbeeck, de andere met het Scalda. Die bijten elkaar niet. We zijn met beide colleges bezig om onderdelen van het mbo te verplaatsen naar het vmbo. In alle gevallen worden de lesmodules door onze eigen docenten gegeven. We hopen dat de leerlingen niet alleen tijdwinst zullen boeken, maar ook makkelijker zullen doorstromen van niveau 2 naar niveau 3.”