Drukbezocht „broederdebat” over de doop
GOUDA. Het criterium van de doop is het behoren tot het lichaam van Christus, niet de persoonlijke geloofsbelijdenis, stelt ds. G. A. van den Brink. De reformatorische baptist ds. M. Ezinga kent een geheel andere grond voor de doop: niet de bloedband of de geestelijke situatie van de ouders is bepalend, maar wanneer iemand door bekering persoonlijk Christus aanneemt als zijn Zaligmaker.
Twee stellingen die diametraal tegenover elkaar staan tijdens een „broederdebat” over de doop, vrijdag in Gouda. Dat was georganiseerd door stichting Heart Cry in samenwerking met geloofstoerusting.nl, een digitaal informatieplatform voor jongeren. Ds. Ezinga is reformatorisch baptist, regelmatig voorgaand in de reformatorische baptistengemeente van Overberg en een uitgesproken tegenstander van de kinderdoop. Ds. Van den Brink is hersteld hervormd predikant in Rotterdam/Kralingseveer.
In de Bijbel staat volgens ds. Ezinga niet één expliciete opdracht om de zuigelingen te dopen, er worden zelfs geen toespelingen op gemaakt. Wel zijn er twaalf feitelijke geloofsgetuigenissen. „De dopelingen weten wat ze doen, er wordt niet op los gedoopt. De calvinistische kerken stellen dat alles wat niet Bijbels is, verworpen moet worden. Had de kerk zich hier maar aan gehouden.”
De voorstanders van de kinderdoop beroepen zich volgens hem op het „stilteargument”: de stilzwijgende vooronderstelling dat de kinderdoop gegrond is in het verbond en de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen. Ds. Ezinga: „Nergens in de Bijbel wordt de besnijdenis als afgeschaft beschouwd, wel gezegd dat deze niet zaligmakend is. Voor Israël is de besnijdenis het blijvende teken van het verbond en daarom worden jongens tot op de dag van vandaag besneden als kinderen van het verbond met Abraham.”
De voorwaarde van het ontvangen van de doop is dat de mens wedergeboren moet zijn. „Het verbond van Abraham is niet hetzelfde als het genadeverbond. Wij dopen baby’s niet omdat zij niet in staat zijn om zich te bekeren en te geloven. De doop wordt alleen bediend aan alle geestelijke zonen van Abraham. Alleen door bekering en geloof kun je tot de gemeente van Christus toetreden.”
Iemands geloofsbelijdenis geeft geen recht op de doop, reageert ds. Van den Brink, maar of iemand tot het lichaam van Christus behoort. „Er staat nergens in de Bijbel dat er áltijd een persoonlijke belijdenis nodig is. De doop maakt de inlijving in het lichaam van Christus zichtbaar en is bedoeld als de zichtbare grenslijn tussen hen die in Christus zijn en hen die in Adam zijn.”
Door de stelling dat de doop de inlijving in het lichaam van Christus representeert, worden volgens ds. Van den Brink twee uitersten vermeden: „We voorkomen dat de doop alleen maar wordt gezien als een individuele keuze en expressie, zonder enig verband tot het lichaam van Christus. En we voorkomen dat de doop slechts een rite is die zegt dat je uiterlijk bij een instituut, kerkverband, organisatie of genootschap behoort.”
Baptisten beweren dat geen enkel kind mag worden gedoopt, maar daarmee ook dat geen enkel kind tot Christus’ lichaam behoort. „God belooft echter óók de God van deze kinderen te zijn. Ouders mogen hun kind zien als een schaap –niet als een wolf– dat ook zal worden toegebracht. Het kan na verloop van tijd blijken dat gedoopte kinderen toch niet in het lichaam van Christus zijn ingelijfd. Dat is een diepe teleurstelling en dan moeten wij als gemeente ons oordeel bijstellen, maar dat is geen bewijs dat de kinderdoop als zodanig verkeerd was. Ook bij volwassendoop kan schijngeloof immers nooit worden uitgesloten. Te allen tijde geldt de oproep tot zelfbeproeving.”
Ds. Van den Brink stelde heel concreet aan ds. Ezinga de vraag: „Als kleine kinderen niet tot het lichaam van Christus behoren, zijn ze toch allen in Adam verloren?”
Ds. Ezinga noemde dit een „erg emotioneel” onderwerp. „De Bijbel zegt weinig over het zielenheil van kinderen. Christus zegt: Laat de kinderen tot Mij gekomen. Hij zegende hen, maar doopte hen niet. Wij brengen kinderen onder het Woord en leven hen het geloof voor. Ik persoonlijk geloof, zonder dat direct op de Bijbel te kunnen baseren, dat de Heere een bijzondere weg heeft voor álle kinderen die voor de jaren van onderscheid sterven.”
Ds. Van den Brink: „Ik vind het veel te weinig dat wij niet weten of onze kinderen bij Adam of bij Christus horen. Dat is de naam van christelijke opvoeding niet waard.”