Christelijke ondernemer ervaart meer roepingsbesef dan werker in loondienst
ROTTERDAM. Christelijke ondernemers ervaren meer roepingsbesef dan christenen in loondienst. Ze zien hun werk vaker als leiding van God en zijn meer bezig met hun plicht om iets voor de samenleving te doen.
Dat is de uitkomst van een onderzoek van promovendus Niels Rietveld, verbonden aan de faculteit economie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij kreeg assistentie van Elco van Burg, hoofddocent economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Het duo hield een enquête onder 607 werknemers en 149 ondernemers, allen lid van de reformatorische vakorganisatie RMU of het gereformeerde CGMV. De resultaten van hun onderzoek staan binnenkort in het International Journal of Entrepreneurship and Small Business.
Roepingsbesef meten, hoe doe je dat? Rietveld: „We zijn er zo concreet mogelijk mee aan de slag gegaan en hebben alle deelnemers vier stellingen voorgelegd: Ik zie mijn werk als roeping van God. Ik word gedreven door taken die God mij geeft. Ik verander niet van baan voordat ik zeker weet dat ik iets anders moet gaan doen. En: Het geloof beïnvloedt de keuze van mijn beroep.”
Aan de deelnemers werd gevraagd te kiezen uit vier antwoorden. „Die varieerden van ”helemaal mee eens” tot ”helemaal mee oneens”. De uitkomst laat significante verschillen zien tussen de antwoorden van ondernemers en die van werknemers. Roepingsbesef scoort onder de eerste groep duidelijk hoger.”
Hoe verklaart Rietveld dat? „Ondernemers maken een bewuste keus om voor zichzelf te beginnen. Ze zijn in het algemeen meer bezig met vragen rond hun werk dan mensen in loondienst. Dat geldt ook voor de vraag naar het roepingsbesef. Ze vinden ook meer voldoening in hun werk, omdat ze een grotere vrijheid hebben om te doen wat ze belangrijk en goed vinden. Ze koppelen dat aan de vraag: Wat wil God van mij? Ook zijn ondernemers gericht op aanpakken, verantwoordelijkheid nemen. Dat verklaart hun grotere maatschappelijke betrokkenheid. Als ze iets signaleren in de samenleving, willen ze zich graag inzetten voor verandering en verbetering.”
Van Burg beaamt dat ook werknemers in de zorg en het onderwijs vaak een sterk roepingsbesef hebben. „Ongeveer een derde van de RMU- en CGMV-leden werkt in deze sectoren. Ik ga ervan uit dat ze evenredig in de ondervraagde doelgroep vertegenwoordigd zijn. Toch heeft dat geen andere uitkomst gegeven dan deze.”
Rietveld durft op basis van het onderzoek niet te zeggen dat ondernemers betere christenen zijn dan werknemers. „Je mag van alle orthodoxe christenen verwachten dat ze de Bijbel serieus nemen en proberen te leven naar Gods wet.”
Het tweetal moet het antwoord schuldig blijven op de vraag of het roepingsbesef varieert per kerkgenootschap. Van Burg: „We hebben de deelnemers wel gevraagd naar hun kerkelijke gezindte, maar er niets mee gedaan. Ik verwacht eigenlijk geen grote verschillen. De uitkomst van ons onderzoek zal in het algemeen gelden voor Bijbelgetrouwe christenen.”
Hoe ervaart Rietveld zelf zijn werk? „Dit onderzoek was een soort hobbyproject van mij waarvoor de universiteit de ruimte gaf. In die zin heb ik veel vrijheid. Dat ik dit werk mag doen, ervaar ik als Gods leiding. Op het moment dat deze promotieplaats beschikbaar kwam, was het voor mij niet zo logisch om te solliciteren. Toen ik toch die beslissing nam, was mijn benoeming binnen een paar dagen geregeld.”
Van Burg weet niet of de uitkomst van het onderzoek ook geldt voor ondernemers met een andere religieuze overtuiging. „Wij hebben daar geen onderzoek naar gedaan, maar misschien is het wel logisch. Ook een islamitische ondernemer kan om dezelfde redenen zijn werk als roeping ervaren. Maar hoe dat bij een boeddhist zit, weet ik niet.”
Wat Rietveld en Van Burg met hun onderzoek willen, is nog onduidelijk. „We hadden vooraf een idee van de uitkomst en zijn blij dat we die bevestigd hebben gekregen. Misschien moeten we vervolgonderzoek doen om het in een groter verband te plaatsen.”