Gelatenheid over Europa lastig te overwinnen
DEN HAAG. In de laatste dagen voor de Europese verkiezingen is het vooral de desinteresse van de kiezer die zorgen baart. Niemand echter weet hoe die gelatenheid kan worden gekeerd.
PvdA-leider Samsom gebruikte dit weekend een opzichtig trucje. In een poging zowel zijn eigen partij kiezers te bezorgen als de algemene opkomst op te krikken, poneerde hij de stelling dat het helemaal niet zo interessant is of, nationaal gezien, D66 of de PVV de grootste wordt.
Veel boeiender is of, Europees gezien, de sociaaldemocraten of de christendemocraten de grootste fractie worden. Een heuse tweestrijd verhoogt immers gewoonlijk de opkomst, zal Samsom gedacht hebben.
Leuk geprobeerd, maar de kans dat het werkt en het opkomstpercentage hoger wordt dan vijf jaar geleden (36,8 procent) is klein. Nederlandse kiezers zijn en blijven slecht te motiveren om voor Brussel hun bed uit te komen.
Bij eerdere EP-verkiezingen kregen de media nogal eens de schuld van deze desinteresse. Zij zouden Europa in hun verslaglegging stiefmoederlijk bedelen. Maar dat verwijt gaat dit keer niet op. Dagbladen als de Volkskrant, NRC en Trouw, en ook deze krant, schreven er de afgelopen weken pagina’s over vol.
Het enige verwijt dat hun kan worden gemaakt, is dat zij de ver- kiezingsstrijd versimpelen tot de vraag: is een partij of een kiezer vóór of tegen Europa, alsof iemand voor of tegen een continent kan zijn. Maar het hanteren van dat frame zou de interesse voor Europa, zou je zeggen, eerder moeten versterken dan verzwakken.
Treft dan misschien de politieke partijen blaam? Voor die stelling vallen meer argumenten aan te dragen. Zo is de verkiezingscampagne pas laat op gang gekomen en hebben diverse partijen er verhoudingsgewijs weinig geld in gestoken. In de verkiezingsdebatten die er waren, ging het uiteindelijk toch nog te weinig over wat wij Nederlanders in het Europees Parlement nu werkelijk kunnen bereiken. En wat beslist niet.
Uit een onderzoek van Ipsos bleek vorige week dat de lijsttrekkers voor de EP-verkiezingen relatief onbekend zijn, zelfs bij hun eigen achterban. Dat dit geen noodlot is, bewijzen andere EU-landen. Daar is het de gewoonste zaak van de wereld dat ex-ministers of zelfs ex-premiers zich voor het EP kandideren. In die landen heeft het volk aanwijsbaar meer interesse in Europa.
Misschien nog wel belangrijker is het ongemakkelijke gevoel dat de grote middenpartijen bij de verkiezingen van donderdag hebben. Voortkomend uit een eurofiele traditie voelen zij zich –geconfronteerd met een over Brussel steeds negatiever denkend electoraat– verplicht tot meer euroscepsis. Wat soms tot vlees-noch-visstandpunten of tot innerlijk tegenstrijdige stellingnamen leidt. En dat trekt, zacht gezegd, geen kiezers.
Het grote probleem bij EP-verkiezingen is echter niet dat de kiezer de afgelopen jaren veel eurosceptischer is geworden, maar dat hij deze scepsis combineert met moedeloosheid en gelatenheid. Het algemene gevoelen is immers: de Europese trein dendert toch wel door, hoe kritisch politieke partijen zich ook uitlaten en of ik nu wel of niet naar de stembus ga. En dát gevoelen valt, juist omdat het waarschijnlijk de spijker op de kop slaat, niet te bestrijden. Noch door de media, noch door de politiek.