Verpleeghuis Salem ontvangt staatssecretaris Van Rijn: „Nog een koekje?”
RIDDERKERK. „Da’s Van der Staaij!” wijst een bewoner van Salem. Maar staatssecretaris Van Rijn kan hij niet thuisbrengen. Het Ridderkerkse verpleeghuis kreeg woensdag voor het eerst in zijn twintigjarig bestaan een bewindspersoon op bezoek. „Wilt u op het fitnessapparaat?”
De huiskamer ruikt naar versgebakken koekjes. Een groepje bewoners is er druk mee geweest. Staatssecretaris Van Rijn krijgt een hand. En een koekje. Een tweede wijst hij af, wijzend op zijn buik: „Dan word ik te dik.” „Ik zie er nog niks van, hoor”, zegt de bewoonster. Ze houdt ook SGP-leider Van der Staaij –aanwezig als lid van de raad van toezicht– de schaal voor.
Elke dag staat er een activiteit op het programma, vertelt begeleidster Melissa. „Kaarten maken, bewegen, Bijbelstudie, koken, houtbewerking.” „En de computer”, wijst een bewoner over zijn schouder naar achteren. Elke morgen neemt de groep gezamenlijk de krant door. Een van hen zingt in het Salemkoor.
Verder gaat de rondleiding. „De slaapkamers zijn privé, maar met Kees hebben we de afspraak dat we de zijne mogen laten zien”, zegt bestuurder M. W. Wijzenbroek.
In de recent vernieuwde fitnessruimte zijn vijftigplussers van buiten het verpleeghuis actief. Een van hen wil wel even plaatsmaken voor de staatssecretaris, maar die houdt de boot af.
„Hééé!” groet een bewoner joviaal als de bewindsman van VWS bij een groep aanschuift. Van Rijn krijgt ook de onlangs gerealiseerde oranjerie te zien.
Salem, dat zes verschillende kerken tot zijn achterban rekent, heeft net het twintigjarig bestaan achter de rug. Directeur Wijzenbroek was in oktober 1992 de eerste werknemer; in april 1994 kwamen de eerste bewoners. Het aantal plaatsen groeide van 150 naar 173. Naast het personeel zetten bijna 300 vrijwilligers zich voor de bewoners in.
De meeste cliënten komen naar Salem als ze vanwege ouderdomsverschijnselen niet meer zelfstandig kunnen wonen, maar er verblijven ook enkele mensen met een verstandelijke beperking of een psychische aandoening. Daarnaast zijn er drie plaatsen voor palliatieve zorg, zorg in de laatste levensfase.
Iedere afdeling telt vier huiskamers, met elk zeven of acht bewoners. „Wij laten zien hoe je binnen de muren van een instelling kleinschaligheid kunt realiseren”, zegt Wijzenbroek. „Ondertussen zijn de bewoners wel in een tehuis waar 24 uur per dag alle nodige hulp beschikbaar is.”
Overheidsbeleid
Salem kreeg meermalen een gouden keurmerk of een andere pluim op de hoed vanwege de kwaliteit van de geleverde zorg. In tegenstelling tot nogal wat collega-instellingen zijn er geen financiële problemen. Hoe komt dat, wil Van Rijn weten. Wijzenbroek wijst op de „platte organisatie” –weinig boven- en middenkader–, op de strakke bedrijfsvoering –„als bestuurder wil ik weten wat er gebeurt”–, op het feit dat Salem het meeste technische onderhoud zelf uitvoert en op het gegeven dat de instelling nog nooit dure uitzendkrachten binnen de deur heeft gehad. Wat dat laatste betreft: „Wij hebben in plaats daarvan vaste oproepkrachten met een nulurencontract. Jammer dat dat binnenkort wettelijk niet meer mag.”
De bestuurder maakt van de gelegenheid gebruik om de staatssecretaris van nog meer zorgen deelgenoot te maken. Door versnippering in de zorg worden problemen bij ouderen soms niet tijdig gesignaleerd, stelt hij.
Hij wijst ook op de afname van de ruimte die het christelijk volksdeel in de samenleving krijgt. Op het beleid van zorgkantoren, die vaak eerder met een grote dan met een kleine verpleeginstelling in zee gaan. Op de financiële onzekerheid, die groter is dan vroeger. Op de kwaliteitseisen van de inspectie, die soms „onnodig gedetailleerd” zijn.
Wijzenbroek stelt ook de steeds strengere toelatingseisen aan de orde. De overheid wil ouderen langer zelfstandig laten wonen. „Er zijn echter mensen die het niet redden zonder 24 uur per dag ondersteuning te krijgen.” Gezien de demografische ontwikkelingen –mensen worden gemiddeld steeds ouder– blijft er behoefte aan verpleegzorg.