Met een aardbei in de mond wachten voor het Anne Frank Huis
AMSTERDAM. Het is een vrolijke middag voor de onderduikers in het Achterhuis op zaterdag 8 juli 1944. Er zijn kistjes met aardbeien op de kop getikt. Anne Frank krijgt „de bibberatie van opwinding” als ze met de helpers en onderduikers de aardbeien moet schoonmaken.
„Het moest tenminste plukken verbeelden, er gingen er meer in de monden dan in de emmer”, schrijft Anne. De schamele rest van de aardbeien die overblijft in de emmer, wordt geweckt.
Maandag, op Bevrijdingsdag deelden medewerkers van het Anne Frank Huis aardbeien uit aan bezoekers die zoals gewoonlijk in een ellenlange rij staan voor het museum. „We denken door het uitdelen van aardbeien aan bezoekers in de rij terug aan die vrolijke middag in het Achterhuis”, meldt het Anne Frank Huis op zijn website.
Anne schrijft in haar dagboek geregeld over de slinkende voedselvoorraden in het Achterhuis, en over de moeite die de helpers Miep en Bep hadden om aan voldoende eten voor de acht onderduikers te komen. De aardbeien zijn dus een buitenkans. „We eten pap met aardbeien, karnemelk met aardbeien, boterham met aardbeien, aardbeien als dessert, aardbeien met suiker, aardbeien met zand. Twee dagen dansten overal aardbeien, aardbeien, aardbeien. Toen was de voorraad op of achter slot en grendel in de potjes.”
De acht onderduikers zijn hoopvol gestemd en luisteren dagelijks naar de BBC-radioberichten over de opmars van de geallieerden. Anne hoopt in oktober weer terug naar school te kunnen. Op 4 augustus 1944 worden de onderduikers echter verraden en gearresteerd. Helpers Miep en Bep redden Annes dagboek.
Na de Bevrijding keert Otto Frank als enige overlevende van de acht onderduikers terug. Hij hoort in Amsterdam dat zijn beide dochters in Bergen-Belsen zijn omgekomen. Miep geeft hem Annes dagboek. Annes wens was dat het gepubliceerd gaat worden. Vader Otto aarzelt, maar besluit ten slotte aan de wens van zijn jongste dochter te voldoen en geeft haar dagboek uit.
Het boek is inmiddels wereldwijd beroemd. Vanuit de gehele wereld komen mensen naar het museum aan de Prinsengracht. De NOS zond zondag een documentaire uit over de „eeuwige rij.” In de documentaire is een aquarelschilder in beeld gebracht die de rij vastlegt op het doek met de Westerkerk op de achtergrond.
Elk jaar hebben ruim 1 miljoen mensen anderhalf uur wachten over voor een bezoek aan het museum, in de vrieskou, in de regen, als het stormt of in de brandende zon. Onder anderen Argentijnen, Brazilianen, Amerikanen, Israëliërs en Noren wachten op hun beurt.
Onder hen is Joost Oppenheimer, een Joodse overlevende van de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader werd vergast in Auschwitz, zijn moeder overleefde de oorlog door aardappelen te stelen. Als hij terugkomt uit het museum, reageert hij geëmotioneerd. In tranen: „Ik wilde het museum altijd al bezoeken, maar durfde het niet eerder.” Oude herinneringen kwamen boven.
Zo ook een Koerdisch echtpaar uit Iran. Het museum greep hen aan. Ze voelden in het museum weer de pijn bovenkomen van te moeten vluchten en zich nergens veilig te voelen. Evenals de twee Tibetaanse monniken die moesten vluchten voor de Chinese bezetter. Anne Frank is voor hen duidelijk meer dan iemand uit de geschiedenis. Ze is een identificatiefiguur geworden.