Claude Goudimel: de vermoorde calvinistische nachtegaal
Claude Goudimel – deze naam is zo nauw verbonden met het Geneefs Psalter dat velen in de 19e eeuw dachten met de componist van de psalmmelodieën te maken te hebben. Ten onrechte: Goudimel componeerde slechts meerstemmige vocale psalmbewerkingen.
Menig 19e-eeuwer dacht ook dat Goudimel in 1540 te Rome een muziekschool stichtte waar niemand minder dan de vermaarde componist Giovanni Pierluigi da Palestrina (ca. 1525-1594) les van hem zou hebben gehad. Maar de Franse componist stichtte geen muziekschool in Rome. Evenmin was hij leraar van Palestrina. Als het allemaal waar was geweest, had de geschiedenis een wel heel curieuze loop gehad. Want Palestrina, wiens werk binnen het rooms-katholicisme het toonbeeld werd van verantwoorde polyfone muziek voor de liturgie, had dan nota bene het vak geleerd van Goudimel, de vermeende componist van de gereformeerde psalmmelodieën!
Bartholomeusnacht
Over het leven van Goudimel is heel weinig bekend. Vaak wordt aangenomen dat hij rond 1514 werd geboren. Vaststaat dat hij ter wereld kwam in Besançon (Franche-Comté), waar zijn vader bakker was. Hij studeerde aan de Sorbonne-universiteit van Parijs, waarna hij ging werken bij uitgever Nicolas Du Chemin, eerst als corrector en later als compagnon van de eigenaar. In het jaar dat hij bij de uitgeverij in dienst kwam, 1549, verscheen tevens zijn eerste muziekbundel, met Franse chansons, in druk.
Claude Goudimel woonde en werkte tussen 1557 en 1567 in Metz en daarna in zijn geboorteplaats Besançon. In het voorjaar van 1572 trok hij naar Lyon. Daar werd hij eind augustus vermoord: hij was een van de 20.000 protestantse slachtoffers van de beruchte Bartholomeusnacht en de daaropvolgende lynchpartij die heel Frankrijk teisterde.
Dat Goudimel zich op een bepaald moment, waarschijnlijk tijdens zijn verblijf in Metz, bij de gereformeerde Reformatie aansloot, betekende niet dat hij vanaf dat moment alleen maar psalmcomposities maakte. Hij bleef ook wereldlijke werken componeren, evenals composities voor de rooms-katholieke liturgie. Hetzelfde zien we een aantal decennia later bij Jan Pieterszoon Sweelinck, die naast gereformeerde psalmcomposities ook rooms-katholieke en wereldlijke werken bleef schrijven.
Huiselijke praktijk
De psalmcomposities van Goudimel waren uitdrukkelijk niet bedoeld voor gebruik in kerkdiensten. In lijn met de opvattingen van Calvijn werd meerstemmige muziek uit de gereformeerde kerkdienst geweerd, omdat zij zou afleiden van het woord en niet ten goede zou komen aan de verstaanbaarheid van de tekst. Gereformeerden zongen daarom hun psalmmelodieën eenstemmig, zonder meerstemmige begeleiding. Dat gaf niet, want de melodieën waren volwaardige composities; ze waren zo gecomponeerd dat ze eenstemmig uitgevoerd konden worden zonder dat je het idee had dat er dan iets werd gemist.
Calvijn mag zich uitgesproken hebben tégen meerstemmige muziek in de liturgie, hij was er een fervent voorstander van om thuis naar hartenlust meerstemmig te zingen en te spelen. Voor die huiselijke praktijk componeerde Goudimel zijn psalmbewerkingen.
Hij publiceerde tussen 1551 en 1566 in acht afleveringen een verzameling van 67 psalmmotetten. Het betrof drie- tot achtstemmige, meerdelige motetten met de volledige psalmteksten. In de eerste aflevering maakte hij nog geen gebruik van de Geneefse melodieën, nadien in toenemende mate wel. Johann Mattheson, de befaamde Duitse muziektheoreticus uit de barok, schreef in 1740 dat deze collectie onvoltooid bleef omdat Goudimel in 1572 werd vermoord. Was dat niet gebeurd, dan zou de Franse componist zeker over álle psalmen een uitgebreid motet gecomponeerd hebben. We zullen het nooit weten.
Homofoon
In 1564 publiceerde Goudimel een bundel psalmzettingen in overwegend ”contrapunctus simplex”, dat wil zeggen: homofone, vierstemmige zettingen waarbij de melodie doorgaans in de tenor ligt en de andere stemmen in hetzelfde ritme als de melodie bewegen. Men spreekt hier ook wel van ”noot-tegen-nootzettingen”.
De eerste uitgave van deze psalmbundel uit 1564 is maar gedeeltelijk bewaard gebleven. Gelukkig hebben we een volledig exemplaar van een herdruk uit 1565: ”Les Pseaumes mis en rime françoise par Clément Marot et Théodore de Bèze, mis en musique à quatre parties par Claude Goudimel”. Deze uitgave wordt doorgaans het ”Jaqui-Psalter” genoemd, naar de uitgever van de bundel, de erven François Jaqui.
Een derde psalmverzameling verscheen in 1568 en bevatte bewerkingen van alle psalmen. Het betreft contrapuntisch strenge zettingen, waarbij de melodie meestal in de sopraan ligt en de begeleidende stemmen elkaar voortdurend imiteren.
Van Goudimels drie psalmverzamelingen is die met de homofone zettingen uit 1564/1565 zonder twijfel de meest bekende en meest gebruikte. In Zwitserland, Duitsland en Nederland –bijvoorbeeld door de Hazeuzangers– zijn de Jaquizettingen, al dan niet bewerkt, veelvuldig gezongen. Daarbij werd de oorspronkelijke Franse berijming vaak vervangen door een Duitstalige of Nederlandse. De zettingen werden zo populair dat men dacht dat Goudimel niet alleen de zettingen maar ook de psalmmelodieën gecomponeerd had.
Abraham Kuyper
De waardering van protestanten voor Goudimel kwam markant tot uiting aan het einde van de 19e eeuw, toen het calvinisme verweten werd niets aan de ontwikkeling van de muziek bijgedragen te hebben. Calvinisten brachten het werk van Goudimel in stelling om het tegendeel aan te tonen. Abraham Kuyper deed dit bijvoorbeeld in een van zijn beroemde Stonelezingen uit 1898. Hij betoogt daar dat het calvinisme onder leiding van Loys Bourgeois en Goudimel de muziek had gered uit de wurggreep van de Rooms-Katholieke Kerk, waardoor de hele moderne ontwikkeling in de muziek mogelijk werd.
Goudimel zou volgens de gereformeerde voorman na het beluisteren van de kerkelijke volkszang tot de conclusie zijn gekomen dat de melodie bij vierstemmige homofone zettingen niet langer in de tenor moest liggen, zoals tot dan toe gebruikelijk was, maar in de sopraan: „een verandering van vérreikende invloed, die sindsdien stand hield.”
Ten onrechte schreef Kuyper deze ontwikkeling toe aan Goudimel, maar zijn opmerking illustreert wel de hoge achting die protestanten rond 1900 voor de Franse componist hadden. En rooms-katholieken kunnen volgens Kuyper de 16e-eeuwse wapenfeiten op muziekgebied van het calvinisme niet negeren. Evenmin hebben zij het recht om calvinisten te beschuldigen van „aesthetische botheid.”
Fijntjes herinnert hij eraan dat „de geniale Goudimel, in den Bartholomeus-nacht, juist door Roomsch fanatisme is vermoord geworden.” En je moet niet klagen over de „stilheid in het woud” bij calvinisten wanneer je „met eigen hand den nachtegaal ving en vermoord” hebt.
Roeland de Reuver (1974) uit Capelle aan den IJssel is organist, dirigent, muziekdocent en componist. Hij is lid van de muziekcommissie van de Bond van Zangverenigingen van de Gereformeerde Gemeenten (BZGG). De bond gaf in het verleden de zettingen van Claude Goudimel uit. Vijf vragen aan De Reuver over hoe populair op dit moment de muziek van Goudimel bij koren en dirigenten is.
1. Hoe staat het naar uw inschatting met de waardering voor de muziek van Goudimel in reformatorische kring?
„Die waardering is niet zo hoog bij de gemiddelde luisteraar of koorzanger. De meer geschoolden kunnen die muziek echter meer op waarde schatten. Het gehoor is tegenwoordig ingesteld op majeur of mineur, want men groeit niet meer op met de kerktoonsoorten. Het door Goudimel veelvuldig gebruik van grondliggingen, af en toe een harmonie zonder terts en overgangen van majeur naar mineur tussen de regels ervaart men veelal als te strak of zelfs als modern. Terwijl we het hier hebben over een componist uit de renaissance…”
2. Voorheen verspreidde de BZGG actief de zettingen van Goudimel onder de koren. Hoe is dat nu? Zijn er andere bewerkingen voor in de plaats gekomen?
„Momenteel worden deze bewerkingen niet meer actief verspreid door de BZGG, al zijn ze nog wel te bestellen. Dit heeft alles te maken met de vraag van de koren. Mensen zingen graag muziek met een romantisch idioom.”
3. Zingt u de bewerkingen van Goudimel zelf graag met uw koren?
„Zelf kan ik deze stijl erg waarderen en wij hebben deze bewerkingen ook in ons repertoire. Echter, het staat voor de koorleden niet op nummer 1 van de keuzelijst.”
4. Zijn deze 16e-eeuwse zettingen bruikbaar voor een organist in de eredienst?
„Jazeker. Maar dan wel het liefst ritmisch, want zo zijn de harmonieën gedacht.”
5. Er loopt een directe lijn van Goudimel naar bijvoorbeeld de koorbewerkingen van Klaas Jan Mulder, zei iemand. Is dat waar?
„Hiermee bedoelt diegene ongetwijfeld de mannenkoorzettingen van Klaas Jan Mulder. De overeenkomst met Goudimel zit bij Mulder in de eenvoud, de rust in de stemmen en het vaak respecteren van de kerktoonsoort. Het verschil is dat Mulder meer parallelle sexten, akkoorden in sextligging en een meer romantisch idioom gebruikt.”