Bevrijdend
Titus 2:11
„Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.”
Paulus spreekt vanuit het doel der verlossing: die leert ons een ijver om godvruchtig en rechtschapen te leven. Daaruit volgt dat het de plicht van een goed leraar is veeleer om aan te sporen tot een heilig leven, dan om de geest der mensen bezig te houden met ijdele strijdvragen. Hij heeft ons verlost, zegt Zacharias in zijn lofzang, opdat wij in heiligheid en rechtschapenheid Hem dienen al de dagen van ons leven. Van eenzelfde redenering getuigt Paulus: de genade Gods is verschenen, ons opvoedende. Want het geeft te kennen dat zij ons bij wijze van onderwijs moet zijn om ons leven op de rechte wijze te vormen.
Sommigen grijpen als een gelegenheid tot willekeur aan wat er aangaande de barmhartigheid Gods gepredikt wordt; anderen verhindert de zorgeloosheid om aan vernieuwing des levens te denken. Maar in waarheid heeft de openbaring van Gods genade noodzakelijkerwijs aansporingen om godvruchtig te leven in zijn gevolg. Intussen bedoelt hij niet de mensen ieder afzonderlijk, maar duidt hij veeleer de standen aan, of de uiteenlopende manieren van leven.
Dit heeft geen geringe nadruk, dat de genade Gods tot het geslacht der slaven toe is afgedaald. Want daar God zelfs op de laagst geplaatste mensen van de minste rang niet met verachting neerziet, zou het meer dan ongerijmd zijn dat wij lui en traag zijn om Zijn goedheid te omhelzen.
Johannes Calvijn, reformator te Genève
(”Zendbrieven van Paulus”, 1963)