Politiek

Europese verkiezingen staan in nationaal kader

De landelijke politiek domineert sinds jaar en dag de gemeenteraadsverkiezingen. Gebeurt dat ook bij Europese verkiezingen? „Ja”, zegt historica Carla Hoetink. „Maar dan wel om een andere reden.”

Kees de Groot

1 May 2014 17:02Gewijzigd op 15 November 2020 10:26
beeld ANP
beeld ANP

Op de Europese verkiezings­posters van de Duitse CDU prijkt prominent het hoofd van de Duitse bondskanselier Merkel. Terwijl zij helemaal niet verkiesbaar is voor het Europees Parlement. Dat is volgens Hoetink in de eerste plaats veelzeggend voor de machtspositie van de bonds­kanselier, binnen haar eigen partij en binnen de Europese Unie. Maar het is tegelijk een „pregnant voorbeeld” van het nationale perspectief op de Europese verkiezingen.

Dergelijke voorbeelden uit Nederland kent de onderzoeker van de Radboud Universiteit Nijmegen niet. „Wat er een heel klein beetje op lijkt, is een poster van de PVV uit 2009. Daarop zie je de landelijke partij­leider, Wilders, die de Europese lijsttrekker, Madlener, als het ware naar voren duwt.” De PvdA deed hetzelfde in 1984, toen zowel Den Uyl als Dankert op het affiche stond.

Toch heeft ook de Nederlandse nationale politiek een grote invloed op de Europese verkiezingen. Omdat dat eigenlijk niet echt Europese verkiezingen zijn. Zo is er geen Europees volk. „Mensen voelen zich toch het meest verbonden met hun eigen land”, aldus Hoetink, coauteur van een boek over zestig jaar Europese integratie.

Kiezers zijn daarnaast het meest vertrouwd met de nationale politiek, mede dankzij uitgebreide berichtgeving daarover via de media. Door haar ingewikkeldheid blijft de Brusselse politiek voor de meesten een ver-van-mijn-bedshow en tamelijk abstract.

Verder speelt volgens Hoetink mee dat grote maatschappelijke thema’s als onder­wijs, zorg, de AOW en belastingen nog steeds landelijke politieke items zijn. Europese, veelal overkoepelende issues als de interne markt en grondrechten, spreken minder aan in verkiezingscampagnes.

Nederland ontbeert ook nog eens de traditie om landelijk bekende kopstukken naar Europa af te vaardigen.

Electorale gevolgen

Wat evenmin bijdraagt aan een Europees karakter van de verkiezingen is dat kiezers niet op echt Europese partijen kunnen stemmen of op kandidaten uit andere Europese landen.

De meeste Europarlementariërs hebben zich wel aangesloten bij een ideologisch verwante fractie in het Europees Parlement, maar zeker in verkiezingstijd opereren ze toch vooral vanuit hun eigen nationale partij. Zij gaan in hun thuisland allemaal met hun eigen verkiezings­programma de boer op.

Een Europese regering ontbreekt, vult Hoetink aan. Europese besluiten worden genomen door nationale regeringsleiders en ministers. Die voeden overigens maar wat graag het idee dat Europese besluit­vorming losstaat van de nationale politiek. Daardoor kunnen ze moeilijke beslissingen, waarvoor ze niet de electorale gevolgen willen dragen, afwentelen op Brussel.

De Nijmeegse wetenschapper is des­ondanks benieuwd in hoeverre kiezers volgende maand het optreden van nationale politici in en jegens de EU laten meewegen bij hun stemkeuze. „Aangezien regeringsleiders een grote rol hebben gespeeld in de Europese besluitvorming over de economische crisis, verwacht ik dat mensen dat bij hun oordeelsvorming betrekken.”

Dat de Europese verkiezingen door nationale politiek worden beheerst, komt ten slotte doordat burgers de EU niet als een echte democratie ervaren. „Wij zijn opgevoed met het idee dat de burgers volks­vertegenwoordigers kunnen kiezen die het vermogen hebben om een uitvoerende macht te vormen en weg te sturen. Dat ontbreekt echter ten enenmale op Europees niveau.”

Veeg uit de pan

Politieke partijen worden bij lokale verkiezingen nogal eens afgerekend op nationale resultaten. Zo kregen de coalitiepartijen VVD en PvdA vorige maand nog een veeg uit de pan, terwijl de zogenoemde constructieve oppositie­partijen D66, ChristenUnie en SGP door de kiezer juist werden beloond voor hun inzet.

Dat effect treedt bij Europese verkiezingen minder op. De PVV gaat volgens een recente peiling van TNS NIPO weliswaar aan kop, maar de VVD wint eveneens ten opzichte van vijf jaar geleden. Het verlies van de PvdA lijkt mee te vallen in vergelijking met de laatste gemeenteraadsverkiezingen.

Bij Europese verkiezingen stemmen kiezers over het algemeen minder strategisch, weet Hoetink. „Ze hoeven immers minder rekening te houden met de partijen die ze in de regering willen hebben, of juist daarbuiten willen houden. Ze stemmen dan meer met hun hart, op de partij die ideologisch het beste bij hen past.”

Oppositiepartijen grijpen de verkiezingen voor het Europees Parlement graag aan als populariteitstest voor het zittende kabinet. Dat het nu nog relatief stil blijft vanuit Den Haag is dan ook „opvallend”, aldus Hoetink. De verkiezingscampagne komt maar mondjesmaat op gang en lijkt tot de kortste ooit te gaan behoren.

Tegelijkertijd hebben de Europese verkiezingen nog nooit direct effect gehad op de verhoudingen in de landelijke politiek. Bij gemeenteraadsverkiezingen ligt dat anders. Zo trad VVD-fractievoorzitter Van Aartsen in 2006 af, nadat zijn partij de lokale stembus­strijd had verloren.

De PvdA blies eind februari 2010 mede met het oog op de naderende gemeente­raadsverkiezingen het vierde kabinet-Balkenende op. De partij deed dat in een kennelijke poging de negatieve trend in de peilingen te keren. Het stemmenverlies viel vervolgens iets mee, waarna de PvdA het uitkraaide „weer terug te zijn.”

Unanieme consensus

De kans dat Europese verkiezingen ook echt Europese verkiezingen worden, groeit overigens wel. De voorheen vrijwel unanieme consensus in de landelijke politiek over waar het met Europa heen moet, is verdampt. Tussen de verschillende partijen is steeds meer debat ontstaan over de wenselijkheid van meer of minder Europese integratie.

Dat komt, stelt Hoetink vast, omdat Europese samenwerking decennialang voornamelijk technocratisch was. „De EU is de laatste 25 jaar, sinds het Verdrag van Maastricht, politieker geworden.” De invloed van Brussel op bepaalde nationale wet- en regelgeving –vooral op milieu­gebied– is daarnaast toegenomen. De gevolgen daarvan zijn in het dagelijks leven steeds beter merkbaar. Europese verkiezingen zijn daardoor meer een beoordeling geworden van de Europese integratie dan voorheen. „Er is ook meer ruimte gekomen voor euro­sceptische geluiden”, vult ze aan. „Pas in 1994 kwam er een volledig anti-EU-georiënteerde fractie in het Europees Parlement.”

Om de verkiezingen nóg Europeser te maken, zou het volgens Hoetink helpen als kiezers het Europees Parlement echt op waarde gaan schatten. „In de beeldvorming is het Europees Parlement een soort slap aftreksel van een nationaal parlement”, merkt ze. „Het heeft inderdaad heel lang weinig bevoegdheden gehad, maar zijn rol is het afgelopen decennium sterk gegroeid. Niet in plaats van het nationale parlement, maar ernaast.”

Wat ook zou helpen om de Europese verkiezingen extra cachet te geven, is de vorming van Europese partijen waarop kiezers rechtstreeks kunnen stemmen. Dat kan echter voorlopig nog niet.

De vraag is zelfs of het ooit zover komt. De Europese grondwet deed in 2004 een poging van Europa meer een echte democratie te maken, vergelijkbaar met de nationale democratie, maar dat viel bij de meeste Nederlandse kiezers niet in goede aarde.

Voor een federale staat Europa –met een Europese regering die door het Europees Parlement naar huis kan worden gestuurd– bestaat bij weinig burgers enthousiasme. Nationale politici blijven met elkaar de dienst uitmaken in Brussel. En dus zullen Europese verkiezingen hun nationale karakter behouden.


Stemmen voor Europees Parlement heeft wel degelijk zin

Stemmen bij de Europese verkiezingen is zinloos, want het Europees Parlement heeft toch geen invloed. Het is vooral een geldverslindende machine die maandelijks een dure volksverhuizing organiseert van Brussel naar Straatsburg en die geen greep heeft op het beleid van de EU.

Zo luidt een van de zeven belangrijkste clichés die over Europa de ronde doen. Die beeldspraken –waaronder ook: Nederland heeft als klein land in Brussel niks meer in te brengen– staan beschreven in de deze week verschenen brochure ”Brussel is een bodemloze put”. Die is opgesteld door medewerkers van de leerstoelgroep politieke geschiedenis en het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Het klopt, schrijven ze onder meer, dat het Europees Parlement meer dan een halve eeuw „van marginaal belang” was voor de ontwikkeling en de politiek van de Europese integratie. „De founding fathers van de eerste Europese Gemeenschap voelden begin jaren vijftig helemaal niets voor een democratisch opgetuigd bouwwerk. Eerst moest de samenwerking haar nut bewijzen in termen van vrede, veiligheid en economische groei. Dat vereiste doelmatig beleid en was reden om de rol van het Parlement te beperken tot die van advies- en debatteercollege.”

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 is de macht van het Europees Parlement echter flink toegenomen. „Recente onderzoeken wijzen uit dat het inmiddels een stevige vinger in de pap heeft bij de totstandkoming van Europees beleid. Ook in politiek-strategisch opzicht probeert het Europees Parlement het primaat meer naar zich toe te trekken.” In april vorig jaar verwierp het bijvoorbeeld de Europese meerjarenbegroting die de regeringsleiders overeen waren gekomen.

Vaste posities als coalitie en oppositie in het Europees Parlement ontbreken. Het Parlement hoeft zich ook niet voortdurend verantwoordelijk te voelen voor het voortbestaan van een regering en is evenmin gebonden aan een regeerakkoord. Dat maakt gevarieerdere samenwerking tussen partijen in het Europees Parlement mogelijk dan doorgaans in nationale parlementen, „al naar gelang het vraagstuk bijvoorbeeld meer economisch of meer sociaal getint is.”

Dat het Europees Parlement vooralsnog niet helemaal functioneert als stem van het volk, „heeft een voordelige kant.” De veranderingen in Europa in de laatste decennia wijzen namelijk uit dat het Europees Parlement „uiteindelijk veel minder vastzit in institutioneel conservatisme dan het nationale parlement.” Op nationaal niveau zijn bestuurlijke vernieuwingen „al te vaak nauwelijks realiseerbaar gebleken, op Europees niveau is dat anders.”

De relevantie van het Europees Parlement komt echter het scherpst in beeld door het niet steeds te vergelijken met bijvoorbeeld de Tweede Kamer, maar het op zijn merites te beoordelen.

Van alle EU-instituties let het Europees Parlement „het meest op zaken die ons direct raken, zoals privacy, sociale zekerheid en arbeidsrecht.”

Dat Parlement kan niet echter niet verder springen dan zijn polsstok lang is. Voor nationale parlementen blijft daarom de belangrijke taak bestaan om hún controlerende en richtinggevende bevoegdheden (op het gebied van Europese onderwerpen) te blijven benutten en zich daarin te verbeteren.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer