„Geen mooiere woonplek dan Jeruzalem”
Binnen 600 meter van het huis van Helene Iedema ontploften binnen een jaar negen bommen. En toch is ze niet meer weg te krijgen uit de stad waar de Nederlandse in 1990 naartoe verhuisde.
Helene woont in een tweekamerflat op de vierde verdieping aan de Jeruzalemse Profetenstraat. Met het Sbarro-restaurant en de Jaffastraat op korte afstand en het Bikur Cholim-ziekenhuis aan de overzijde van de straat.
Ze sloeg de armen om haar hoofd en stond aan de grond genageld, afgelopen zondag om twintig over twaalf. „O nee, niet weer”, riep Helene Iedema (60). Een paar seconden eerder trilde het huis en rammelden de balkondeuren en ramen weer eens in de sponningen. Ze liep naar het balkon en zag op een afstand van ruim 100 meter een rookwolk omhoogstijgen. Een Palestijnse vrouw had in de Jaffastraat een explosief tot ontploffing gebracht.
De aanslagen werden gepleegd met vier autobommen en vijf bommen die door Palestijnen tot ontploffing gebracht werden toen ze door de stad liepen. Dat gebeurde allemaal in de periode van mei vorig jaar tot en met deze week. De ervaring heeft haar geleerd dat autobommen een andere rookpluim veroorzaken dan bommen van zelfmoordenaars. Ook kan ze aan de rook zien waar een explosie ongeveer moet hebben plaatsgevonden. Haar huis stond in alle gevallen nog ver genoeg weg om geen schade op te lopen.
„Binnen een minuut hoor je de sirenes van de politieauto’s en ambulances”, weet ze uit ervaring. „Verplegers en artsen rennen naar de eerstehulpafdeling van het ziekenhuis. Ze plaatsen hekken op straat om het verkeer tegen te houden. Alleen de ambulances mogen nog door. Lichtgewonden komen lopend, maar er is altijd wel een hulpverlener die met hen meegaat.”
Ze vertelt dat bij de aanslagen ook nieuwsgierigen naar de plek des onheils rennen. Onverstandig, vindt ze. „Je weet nooit of er nóg een bom afgaat”, zegt ze. Op zaterdagavond 1 december hadden drie aanslagen vlak achter elkaar plaats. Eerst bliezen twee zelfmoordenaars zich op onder uitgaande jongeren. Toen de hulptroepen waren gearriveerd, vloog er ook nog een auto uit elkaar.
Na vijf minuten arriveerden de eerste gewonden bij Bikur Cholim, het ziekenhuis in het centrum van Jeruzalem dat inmiddels veel ervaring heeft met de opvang van terreurslachtoffers. Vervolgens was het een komen en gaan van ambulances. Leden van de Magen David Adom (het Israëlische equivalent van het Rode Kruis) en mensen van het ziekenhuis trokken de brancards naar buiten en schoven andere naar binnen. „Bij het ziekenhuis arriveerden ook allerlei mensen die radeloos op zoek waren naar hun vrienden of familieleden. Maar ze mochten niet gelijk naar binnen.”
Ze heeft twee keer gezien dat gewonden al zo dicht in de buurt van het ziekenhuis waren, dat het ziekenhuispersoneel met brancards de straat op rende. Dat gebeurde op 4 september, toen schuin tegenover het gebouw een bom ontplofte. Vorige week dinsdag gebeurde hetzelfde, toen een Palestijn in de Jaffastraat in het rond begon te schieten. De chauffeur van een beschoten stadsbus zag kans linea recta naar het ziekenhuis te rijden, met gewonde passagiers en al.
Bij alle aanslagen zat ze thuis. „Meestal gebeurt het op zondag of dinsdag, de dagen waarop ik vrij ben, of ’s avonds laat.” Maar één keer had het niet zo veel gescheeld of ze was zelf slachtoffer geworden. Dat was op 9 augustus, toen de Sbarro-pizzeria werd opgeblazen. „Ik was net thuis en wilde weer weg omdat ik nog iets vergeten was te kopen. Toen kwam er opeens een rare gedachte bij mij op: Doe dat maar morgen. Daarom bleef ik thuis.”
Bij de aanslagen ontstaan er in de binnenstad altijd lange files. De automobilisten wachten geduldig en toeteren niet, zoals ze nogal eens doen als er een oponthoud is. Bij de laatste aanslag duurde het een uur voor de straat weer werd vrijgegeven, maar in augustus, met de ontploffing in Sbarro, bleef de straat uren dicht.
Sinds 1993, drie jaar nadat ze naar Israël was verhuisd, woont deze Nederlandse christin in de flat aan de Profetenstraat. Ze heeft een vaste verblijfs- en werkvergunning. Ze werkt in de thuiszorg. In maart gaat ze ook nog eens parttime werken met overlevenden van de holocaust en met de uitdijende groep terreurslachtoffers. Ze moet vaak de straat op om een bus te nemen of boodschappen te doen.
Er zijn wel eerder aanslagen geweest niet ver van haar huis, zoals in 1997 op de Mahane Yehuda-markt en op de Ben Yehuda-winkelpromenade. Maar de aanslagen volgen elkaar tegenwoordig steeds sneller op. „Bang ben ik niet, maar maandag, toen ik naar de bushalte ging en na iedere meter politie en soldaten met geweren zag, kreeg ik wel een ’unheimisch’ gevoel. Ik dacht: Op deze plaats is het gisteren gebeurd. Toch gaat het leven gewoon door, je moet weer naar je werk.”
Ze let wel goed op. Vertonen sommige mensen misschien vreemd gedrag? „Ik heb een paar keer op het punt gestaan de politie of soldaten te waarschuwen. Een halfuur voordat de explosie in het Sbarro-restaurant plaatsvond, liep er iemand voor me die zich verdacht gedroeg. Hij had twee mobiele telefoons bij zich. Ik wist niet of het een Jood of een Arabier was - iets wat ik normaal snel kan zien. Ik ben langzamer gaan lopen en hield hem goed in de gaten. Toen we op een hoek overstaken ben ik hem uit het oog verloren. Als dat niet gebeurd was, had ik de politie gewaarschuwd. Later dacht ik dat hij de dader geweest kon zijn.”
Ze is er zich van bewust dat terroristen in de toekomst kunnen proberen nog zwaardere aanslagen te plegen. „Het is nooit bij mij opgekomen hier weg te gaan. Je kunt wel gaan verhuizen, maar op een andere plek in de stad kan ook wel wat gebeuren.”
Ze biedt hulp aan een vrouw die depressief geworden is door ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Naar aanleiding van de laatste aanslag zei Helene Iedema tegen haar: „We gaan gewoon door. Ondanks alles is er geen plekje waar ik liever woon dan Jeruzalem.” De patiënt zei: „Dit is niet alleen ons land, maar ook jouw land.”