Goede doelen verliezen met beleggingen
De organisaties voor goede doelen hebben over 2002 gezamenlijk bijna 70 miljoen euro verloren in beleggingen. Tegelijkertijd besteedden de organisaties vorig jaar ruim 3 procent meer geld aan goede doelen dan in het jaar daarvoor.
Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), dat donderdagmiddag in Amstelveen zijn jaarverslag presenteerde.
De opbrengst van beleggingen voor goede doelen loopt al een tijd terug. In 2000, toen het beursklimaat aanzienlijk beter was, bedroeg de beleggingswinst van de gezamenlijke charitatieve organisaties nog 90 miljoen euro.
De bedragen komen voor rekening van 441 instellingen die aan het verslag van het CBF meewerkten. Daarvan hebben er 171 een zogeheten CBF-Keur, een waarborg voor onder meer goede bestedingen. Deze 171 organisaties nemen ook meer dan 90 procent van de totale bestedingen voor hun rekening.
Sommige fondsen hebben tot soms 30 procent van hun opgepotte vermogen in aandelen belegd. Volgens het CBF is er geen norm voor het beleggingsbeleid. Een ongeschreven regel in de branche stelt dat 90 procent van het vermogen veilig op een spaarrekening moet worden geparkeerd, maar dat blijkt in de praktijk meestal niet zo te zijn.
Ondanks het grote beursverlies zijn de gezamenlijke instellingen er toch in geslaagd ruim 3 procent meer geld dan in 2001 aan goede doelen te besteden. Het totale bedrag dat besteed is aan goede doelen komt neer op ruim 1,8 miljard euro. Volgens het CBF zijn die extra bestedingen een gevolg van het aanspreken van de opgebouwde reserves van de goede doelen, mede omdat de inkomsten vorig jaar nagenoeg gelijk gebleven zijn. Nederlanders bleven vorig jaar ongeveer evenveel geld uitgeven voor goede doelen.
De reserves waaruit goede doelen kunnen putten, blijken vaak aanzienlijk te zijn. De instelling met het grootste eigen vermogen is Natuurmonumenten, met 146 miljoen euro. Daarna volgt de Koninklijke Nederlandse Reddingmaatschappij (KNRM), met een vrije reserve van 86 miljoen euro.
In reformatorische kring bestaat soms een uitgesproken huiver om een grote reserve op te bouwen. „Wij hebben geen reservepotjes”, zegt voorlichter H. Lubberts van stichting Dorcas. De christelijke hulporganisatie -met CBF-Keur-, die actief is in Oost-Europa, het Midden-Oosten en Afrika, belegt haar geld niet. „Het geld dat wij krijgen, wordt direct besteed aan projecten. Wij hebben er als christelijke organisatie vertrouwen in dat onze achterban steeds geld blijft geven, zodat de lopende projecten kunnen blijven bestaan. Wij willen geen grote reserves opbouwen.”
Dat zegt ook directeur R. van de Poll van de Bond tegen het vloeken. „Wij hebben eigenlijk nauwelijks reserves. Geld dat binnenkomt, wordt ook heel snel uitgegeven.”
Eerder dit jaar bleek dat veel charitatieve instellingen grote beleggers zijn. Toen maakte deze krant een rondgang langs diverse goede doelen uit reformatorische kring. Beleggen blijkt echter voor veel christelijke charitatieve instellingen een bedenkelijke vorm van geldvermeerdering. „Wij beleggen nul komma nul”, zegt Van de Poll van de Bond tegen het vloeken. „Met andermans geld moet je niet risicovol omgaan. Risico’s kunnen in nadelen uitvallen, en dat is geen goed rentmeesterschap.” De bond parkeert geld dat niet direct nodig is op een spaarrekening. „De rente daarvan is wel laag, maar er zit geen risico aan.”
Hulporganisatie Woord en Daad, die beschikt over CBF-Keur, belegt wel, maar niet in aandelen, zegt woordvoerder H. de Pater. „Natuurlijk hebben we wel een bepaalde reservering. Een gedeelte daarvan beleggen we in obligaties, een ander deel staat gewoon op de bank.” Voor De Pater is dat een „een principekwestie. Als goed doel moet je heel transparant zijn in de besteding van je geld.”
Met name geld voor projecten komen op een gewone bankrekening terecht, verklaart De Pater. „Op een gegeven moment is er een miljoen binnen voor een project waarvan de uitvoering een jaar duurt. Tot die tijd worden er gelden op rekening gezet.”