Voorzitter VOGG pleit voor „onaangenaam orgelspel”
Dirk Jan Versluis, voorzitter van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten, voert een pleidooi voor „onaangenaam orgelspel.”
Hij doet dat in het nieuwste nummer van het VOGG-orgaan Kerk en Muziek, dat dit weekend verschijnt. Opvallend is dat in hetzelfde nummer de discussie wordt gevoerd over uitspraken van Pieter Heykoop uit Yerseke in december in het Reformatorisch Dagblad. Deze pleit voor ”aangenaam orgelspel” – een slogan die hij ook hanteert in advertenties waarin hij zichzelf aanbiedt als adviseur voor kerkenraden bij het benoemen van organisten. In dit nummer van Kerk en Muziek gaat organist Cor Mulckhuijse uit Moerkapelle in op de uitspraken van Heykoop. In het volgende nummer zullen Heykoop en Versluis met elkaar in gesprek gaan.
Als voorbeeld van „onaangenaam orgelspel” noemt Versluis in zijn artikel de manier waarop Dick Sanderman op het RD-psalmensymposium in Amersfoort de laatste strofe van Psalm 137 begeleidde. „Sanderman koos bewust zijn dissonanten, en hoewel met drive gespeeld, was dit toch bepaald niet prettig om naar te luisteren.” Versluis refereert ook aan een uitspraak van zijn leermeester Jos van der Kooy. Die merkte ooit in De Orgelvriend op: „Muziek mag ook wel eens knarsen.” Ook maakte hij er volgens Versluis een „gewoonte van aangrijpende teksten af en toe een elleboogbehandeling mee te geven.”
In lijn daarmee pleit Versluis voor „het gedoseerd toepassen van onaangenaam klinkend orgelspel bij het begeleiden van de gemeentezang. Mits zorgvuldig toegepast, denk ik dat de rijke inhoud en grote actualiteit van het Geneefse Psalter hierdoor in de volle breedte kunnen worden ervaren.”
De VOGG-voorzitter roept de vraag op waarom een organist voor onaangename muziek zou kiezen. „Immers, de kerkmuziek in onze Gereformeerde Gemeenten heeft een dienende functie, en betekent ”dienend” niet ”zo bescheiden mogelijk”? En muziek is toch bedoeld om te ontspannen, en om luisteraars te inspireren en te laten genieten? Hoort onaangename muziek daar wel bij?”
Hij haakt aan bij de discussie over het wel of niet zingen van wraakpsalmen. „Zolang er wraakpsalmen worden gezongen en confronterende tijdredes worden uitgesproken is er in de eredienst per definitie enige plaats voor onaangenaam klinkende muziek.”
Maar is mooi niet mooi genoeg? vraagt Versluis. Nee, stelt de organist van de gereformeerde gemeente. „Er is meer dan mooi, toegankelijk en aangenaam: we zitten niet vrijblijvend in de kerk, en we zingen de psalmen ook allerminst vrijblijvend. We zingen als antwoord op de prediking, en het leiden van de gemeentezang betreft niet alleen het begeleiden van de melodie, maar ook het begeleiden van de tekst. En die teksten zijn niet altijd mooi! Wanneer het woedend heidendom uit Psalm 2 of de duizend zorgen en duizend doden uit Psalm 25 hetzelfde klinken als Klaas Jan Mulders Psalm 68, ben ik bang dat er vervlakking optreedt en dat dergelijke teksten voor vele zangers een ver-van-mijn-bedshow worden. Niet voor niets zijn boete- en wraakpsalmen nogal ondervertegenwoordigd op zangavonden en de vele improvisatie-cd’s uit Bolsward en Hasselt!”
Organisten hebben volgens de VOGG-voorzitter „de plicht” om te doen wat in hun vermogen ligt „om eenheid van woord en toon te bewaren. Ook bij de diepten van Psalm 130 en de steenrotsen uit Psalm 137.”
Onaangenaam orgelspel, bestaat dat? „Ik hoop het wel, en ik hoop dat de zangers in uw gemeente daardoor gestimuleerd worden de teksten van alle psalmen –want ik hoop dat we in elke gemeente alle psalmen zingen!– mee te beleven”, zo besluit Versluis dit eerste artikel over dit thema.