Verloren gewaande Joodse briefkaarten weer thuis
Reeksen briefkaarten, geschreven in Westerbork en gericht aan de thuisblijvers. Soms met een troostend woord, maar vaker vol droefheid en soms ook wanhoop. „Aangrijpend door hun bijzondere geëmotioneerdheid en geschreven in de meest droevige periode die wij hebben meegemaakt”, zegt H. Polak van de Nederlands-Israëlitische Gemeente van Den Haag.
De briefkaarten vormen een wezenlijk bestanddeel van vele honderden dossiers uit de periode 1850-1943. Na een afwezigheid van zestig jaren zijn de door de nazi’s geroofde archieven van de Joodse instellingen in de hofstad weer thuis. Terug uit de voormalige Sovjetrepubliek. Tot grote verwondering van de nabestaanden en de weinige overlevenden. „Het is als een droom”, aldus Polak.
De documenten -behalve om briefkaarten gaat het om brieven, vergaderdocumenten en verslagen- geven een gedetailleerd inzicht in het vreselijke onheil dat meer dan 10.000 Haagse Joden in de Tweede Wereldoorlog trof. Vlak voor het uitbreken van de oorlog woonden daar meer dan 17.000 Joden. Den Haag had daarmee, na Amsterdam, de grootste Joodse gemeenschap van Nederland. Van hen keerden er tussen de 1500 en de 2000 terug. Door emigratie nam hun aantal in later jaren nog verder af. Onderzoeker I. B. van Creveld schat hun aantal momenteel op circa 500. „Die zijn lid van de twee Joodse gemeenten. Daarnaast zijn er nog velen die niet weten dat ze van Joodse afkomst zijn en anderen die het niet willen weten.”
De archieven zijn recent teruggekeerd uit Rusland en Tsjechië. Een doorbraak daarbij vormde het staatsbezoek van koningin Beatrix in juni 2001 aan de Russische president Vladimir Poetin. Aan de teruggave ging een zestig jaar durende zwerftocht door een groot deel van Europa vooraf.
Deze tocht begon al in 1941 toen Nederlandse nazi-sympathisanten het gebouw van de Nederlands-Israëlitische Gemeente (NIG) binnendrongen en de inventaris kort en klein sloegen. Het kerkbestuur besloot daarop een gedeelte van de archieven bij het Haags Gemeentearchief ter bewaring onder te brengen. De achtergebleven archiefbestanden werden door de Duitse bezetter in het najaar van 1943 geroofd en weggevoerd.
Vele in Europa geroofde archieven kwamen in Berlijn in handen van het zogenaamde Amt VII van de Reichssicherheitshauptamt (RSHA). De zware bombardementen van Berlijn door de geallieerden deden het RSHA in 1944 besluiten de documenten te verplaatsen naar opslagplaatsen in Silezië (nu Zuid-Polen) en Sudetenland (nu Noord-Tsjechië). Het grootste deel van de archieven van de Joodse instellingen uit Den Haag kwam in mei 1944 terecht in het Silezische slot Wölfelsdorf. De archieven in Silezië werden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ontdekt door de Sovjettroepen en in september en oktober 1945 in tientallen wagons als krijgsbuit naar Moskou gevoerd.
Het bestaan van deze oorlogsbuitarchieven werd in februari 1990 voor de eerste maal onthuld in de Russische krant Ivestiia. Een Amerikaanse onderzoekster vroeg vervolgens wereldwijde aandacht voor de bezittingen.
Ondanks claims uit vele Europese landen namen de onderhandelingen vele jaren in beslag. De op Duitsland veroverde archieven en kunstschatten werden in Rusland beschouwd als een bescheiden schadeloosstelling voor het aangedane leed tijdens de Tweede Wereldoorlog. „Het nieuwe bewind had nog zeker tien jaar nodig voordat er echt wat gebeurde”, zegt de directeur van het Haags Gemeentearchief, mr. C. Noordam.
Hij wordt de nieuwe beheerder. Na opschoning en opnieuw indelen zijn van 13 strekkende meter bestanden nog 8,5 meter over. Die worden als een apart onderdeel aan de oude inventaris van de Nederlands-Israëlitische Gemeente bij het Haags Gemeentearchief toegevoegd. Daardoor is goed zichtbaar welke archivalia uit Rusland en Tsjechië zijn teruggekeerd. De Duitse of Russische omslagen zijn niet uit de dossiers verwijderd, hetzelfde geldt voor de aangetroffen Russische registratieformulieren. Maandag werden tijdens een emotievolle bijeenkomst de overdrachtstukken officieel getekend.
Noordam is nog steeds verbluft door de terugkeer van de dossiers, die ondanks alle gesleep in zeer goede staat verkeren. „Het woord uitzonderlijk doet deze zaak tekort.”
Vooral de stukken van het Joodse weeshuis zijn bijzonder. Van de naar schatting circa vijftig jongens en meisjes is na de oorlog niemand teruggekeerd. Het archief geeft inzicht in hun laatste levensjaren. De laatste kwitantie is misschien de meest schrijnende. Op het moment dat alle jeugdige bewoners al waren vermoord, is er aan het archief nog een grauwgele rekening toegevoegd: een nota voor de betaling van drie koffers.
Verder bevatten de archieven stukken van het Israëlitische Oude Mannen- en Vrouwenhuis en een gedeelte van het archief van rabbijn Isaac Maarsen. Hij was opperrabbijn van Den Haag tot aan zijn deportatie in 1943. De Haagse wethouder drs. L. Engering-Aarts refereerde maandag aan de laatste woorden van de opperrabbijn, tijdens zijn afscheidspreek op 20 april 1943: „Tot weerziens, hier of in het hiernamaals.” De volgende dag werd hij met zijn vrouw en dochter weggevoerd. „De herinnering aan de holocaust moet altijd levendig worden gehouden”, zo benadrukt de wethouder het belang van de archieven.