Overgangstermijn voor Jeugdwet reëel scenario
DEN HAAG. Gaat het roer in de jeugdzorg vanaf 2015 om? Een besluit daarover ligt in handen van de Senaat, die zich dinsdag buigt over de nieuwe Jeugdwet van staatssecretaris Van Rijn (VWS). Zes vragen.
Wat wil Van Rijn?
Als het aan Van Rijn ligt, valt de hele jeugdzorg vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat houdt alle jeugdhulp in, variërend van basale opvoedtips op het consultatiebureau tot en met de kinder- en jeugdpsychiatrie en de gedwongen jeugdhulp, zoals uithuisplaatsingen en de jeugdreclassering.
Moeten gemeenten al die zorg dan zelf gaan bieden?
Nee, het gaat om de organisatie van het aanbod. Daar worden gemeenten in samenwerking met buurgemeenten verantwoordelijk voor. Gemeenten moeten dus jeugdhulploketten, gezinscentra of sociale wijkteams gaan optuigen die ouders met lichte hulpvragen direct kunnen helpen en die bij zwaardere problemen kunnen doorverwijzen naar gespecialiseerde instellingen. Deze eerstelijnsvoorzieningen moeten zo preventief en proactief mogelijk werken. Op die manier moet voorkomen worden dat de zogenaamde multiprobleemgezinnen pas bekend worden bij de jeugdzorg als de problemen bijna onbeheersbaar geworden zijn.
Wat gebeurt er met de jeugd-ggz?
Van Rijn wil dat ook de jeugd-ggz, die nu nog onder de zorgverzekeringswet valt, onderdeel wordt van de Jeugdwet. Hij vreest dat de jeugdzorg en de jeugd-ggz anders twee gescheiden werelden blijven. Bovendien wordt het voor gemeenten financieel dan erg aantrekkelijk om gezinnen met complexe hulpvragen snel de jeugd-ggz in te loodsen, en dat is nu juist níét de bedoeling. Met de Jeugdwet wil Van Rijn de verantwoordelijkheid voor de hele jeugdzorgketen, inclusief de jeugd-ggz, bewust bij gemeenten leggen, om ze financieel te prikkelen zo vroeg en zo veel mogelijk te investeren in vroeghulp en preventie. Op die manier kunnen zij onnodige instroom in de jeugd-ggz tegengaan.
Wat vindt de Senaat?
Die zit lelijk met de toekomst van de jeugd-ggz in zijn maag en bestookt Van Rijn al weken schriftelijk met vragen of er alternatieven zijn. Volgens Van Rijn is dat het geval, maar doen andere opties stuk voor stuk afbreuk aan zijn plannen. Of de Senaat dat ook zo ziet, is nog maar de vraag.
Wat is dinsdag de inzet van Van Rijn?
Van Rijn zal benadrukken dat elke gemeente straks verplicht is om met een of enkele instelling(en) voor jeugd-ggz in zee te gaan, zodat dit specifieke hulpaanbod overal beschikbaar is en de wijkteams en de gezinscentra ernaar kunnen doorverwijzen. Ook huisartsen mogen zo’n doorverwijzing doen; rechtstreeks, buiten de wijkteams om.
Een meerderheid van de Senaat wil echter ook weten hoe het zit met gespecialiseerde, bovenregionale instellingen voor jeugd-ggz. Daarbij valt onder meer te denken aan crisisdiensten voor jeugdigen die acuut psychotisch worden. Het voortbestaan van dergelijke instellingen is alleen gegarandeerd als ze genoeg contracten kunnen afsluiten met de 41 samenwerkingsverbanden van gemeenten, die namens alle gemeenten in hun regio optreden. Inmiddels wordt dan ook druk overlegd welke instellingen voor jeugd-ggz als ”onmisbaar” moeten worden bestempeld en of deze inmiddels sluitende afspraken hebben met de samenwerkingsverbanden. Uitsluitsel daarover is er nog niet.
Hoe loopt dat af?
Mocht duidelijk worden dat de Senaat afstevent op een ”nee”, dan zullen VVD en PvdA Van Rijn een reddingsboei moeten toewerpen. Zo zou hij een meerjarige overgangstermijn kunnen toezeggen, waarbij de overdracht voor de jeugdzorg van provincies en zorgverzekeraars naar gemeenten niet in één keer, maar geleidelijk verloopt. Niet uitgesloten is dat dit gebeurt; in de schriftelijke stukken werd al driftig op deze optie gezinspeeld. De wet wordt dan in 2015 van kracht, maar wel gefaseerd ingevoerd.