VS: supermacht in alle opzichten
Invloed is een rekbaar begrip. Vooral als het om internationale dominantie gaat. Maar één ding is zeker: Amerika is en blijft een supermacht – in alle opzichten.
Augustus 2013. Berichten over een chemische aanval in Syrië sijpelen langzaam door in de wereldpers. De inzet van dodelijke strijdgassen in de buurt van de hoofdstad Damascus zou aan wel 1400 mensen het leven hebben gekost.
Tot op de dag van vandaag is onduidelijk wie er nu daadwerkelijk achter deze aanval zat. Maar in de nazomer van vorig jaar wist het Witte Huis het klaarblijkelijk zeker: het Syrische regime was verantwoordelijk voor deze gruweldaad.
En dus bereidde Washington samen met Frankrijk een vergeldingsaanval op Syrië voor. Beperkt weliswaar, maar toch een krachtig signaal dat de Syrische president Bashar al-Assad nu echt een van Obama’s rode lijnen had overschreden.
De rest is geschiedenis. De Franse straaljagers draaiden al warm, toen de aanval werd afgeblazen. Op het laatste moment stelde president Obama de uitvoering van het bombardement afhankelijk van toestemming van het Amerikaanse Congres. De volksvertegenwoordiging bleek tegen, bang als ze was om de Verenigde Staten in een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten mee te slepen.
Tanden laten zien
Opnieuw klonken daarop geluiden dat de invloed van Amerika in de wereld tanende is. Washington had wel zijn tanden laten zien, maar durfde niet door te bijten. Tweeënhalf jaar lang hadden de VS vrijwel werkeloos toegezien hoe 100.000 Syriërs de dood vonden. En toen de rode lijn –de inzet van chemische wapens– werd overschreden, bleek die lijn opeens roze, of misschien wel wit.
Verliest Washington werkelijk aan internationale invloed? Het Pew Research Center stelde die vraag eind vorig jaar aan de Amerikanen zelf. Een meerderheid van 53 procent van de volwassenen constateerde dat de VS een minder belangrijke rol in de wereld spelen dan tien jaar geleden. Uit een onderzoek van de Council on Foreign Relations, waarin beleidsmakers, academici, journalisten en directeuren van grote bedrijven zitten, bleek zelfs dat 62 procent van mening is dat Amerika momenteel minder macht heeft dan in 2004.
De grote vraag is natuurlijk hoe je het begrip invloed definieert. De algemene neiging bestaat om globale macht te omschrijven in termen van ”they do what you want” – men doet wat je wilt.
In dat opzicht is de invloed van Amerika op zijn minst begrensd. Nee, Washington wilde niet dat in Syrië chemische wapens zouden worden gebruikt. Obama had liever vandaag dan morgen een vredesovereenkomst tussen Israël en de Palestijnen tot stand gebracht. En Amerika had graag gezien dat Iran zijn nucleaire programma jaren geleden al had opgedoekt.
Realiteit
Tegelijkertijd is er de realiteit. Die bestaat enerzijds uit het feit dat Amerika niet de enige speler op het wereldtoneel is. Door groeiende economische potentie en daarmee gepaard gaande assertiviteit kunnen landen als Rusland en China daardoor eerder wegkomen met zaken die Washington niet welgevallig zijn.
Neem het instellen van een vliegverbod boven de Zuid-Chinese Zee door Peking. Weliswaar tartten de VS deze maatregel direct door bommenwerpers naar het gebied te sturen, maar adviseerden ze luchtvaartmaatschappijen toch het verbod te eerbiedigen.
Anderzijds is het opmerkelijk wat de Verenigde Staten binnen de grenzen van realiteit en diplomatie nog steeds op het wereldtoneel klaarspelen. Deze week vertrok het eerste schip met Syrische chemische wapens uit de haven van Latakia, klaar om te worden vernietigd.
Alle lof voor de ontmanteling van het Syrische chemische arsenaal ging naar Rusland, dat het voorstel voor vernietiging lanceerde. Maar het kan evengoed de Amerikaanse druk van militair ingrijpen zijn geweest die Damascus uiteindelijk overstag heeft doen gaan.
Diezelfde Amerikaanse inspanningen hebben ertoe geleid dat Iran naar de onderhandelingstafel is gekeerd en een deel van zijn atoomprogramma opschort. Is dat precies wat Washington wil? Nee, maar wel het beste resultaat in de afgelopen tien jaar.
En geen land ter wereld heeft zo’n enorme wereldwijde militaire aanwezigheid als de Verenigde Staten. Variërend van complete vloten in de Perzische Golf en de Pacific, tot antiterreuroperaties in Pakistan, de Filipijnen en Somalië.
Kortom, vooralsnog is Amerika in militaire termen alle landen in de wereld veruit de baas.
Culturele zaken
Invloed in termen van ”men doet wat jij wilt” gaat vooral uit van militair-strategische macht. Maar er is ook nog een heel andere kant. Invloed in de zin van ”they want what you do” – men wil wat jij doet. Dan gaat het vooral om culturele zaken.
Er mogen dan ideeën zijn over de tanende militair-strategische invloed van de Verenigde Staten, over de culturele impact die Amerika nog altijd op de wereld heeft, hoeft weinig twijfel te bestaan. Die is nog steeds normstellend.
Dat is zeker niet altijd zo geweest. Voor de twintigste eeuw trokken immigranten naar Amerika om hun ”American dream” te realiseren. Maar na de Eerste Wereldoorlog begonnen de VS stukje bij beetje hun volkscultuur te exporteren. Door films, muziek en levensstijl. Na de Tweede Wereldoorlog nam die export een ongekend hoge vlucht.
Eén ding hadden de Amerikanen mee: de taal. Zo’n 2 miljard mensen op de wereld spreken in meerdere of mindere mate Engels. Dat biedt de VS, behalve een binnenlandse markt van 300 miljoen Amerikanen, een enorm potentieel afzetgebied.
Vooral de Amerikaanse media en de vermaakindustrie hebben hun vleugels globaal uitgeslagen. Zenders als MTV zijn voor veel jongeren –met alle bedenkingen van dien– veelal normstellend.
IPad
Hetzelfde geldt voor veel Amerikaanse producten. Er is vrijwel geen land ter wereld waar geen McDonald’s is te vinden of geen Coca-Cola wordt geschonken. De spijkerbroek is al decennialang niet uit het straatbeeld weg te denken. En nog altijd offeren mensen hun nachtrust op om de nieuwste iPad of MacBook als eerste te bemachtigen.
Daar staat tegenover dat het antiamerikanisme na de inval in Irak in 2003 wereldwijd is toegenomen, vooral in de islamitische wereld. Tegelijkertijd zouden massa’s jongeren hun gevoelens direct overboord werpen als ze de kans kregen zich in Amerika te vestigen.
Handel en oorlog
De handel tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie floreert. Maar liefst 33 procent van alle goederen die in de wereld worden verhandeld, wordt uitgewisseld tussen Amerika en Europa. Van de diensten is dat zelfs 42 procent.
Dit moet de komende jaren nog fors gaan groeien. De Europese Commissie hoopt dat het sluiten van het Trans-Atlantische Handelsverdrag (TTIP, Transatlantic Trade and Investment Partnership) leidt tot een handelstoename van 50 procent. Voor de Europese economie houdt dat een groei van 120 miljard euro in.
Er is wel één maar: de onderhandelingen zijn nog maar paar maanden geleden begonnen. Aanvankelijk werd gehoopt eind dit jaar te kunnen tekenen, maar dat zal wel uitlopen.
„Het TTIP wordt na de NAVO de tweede peiler onder de Euro-Amerikaanse samenwerking”, voorspelt dr. Ulrike Guérot, voorheen analist van de European Council of Foreign Relations (ECFR) en nu bij het Open Society Initiative for Europe (Osife). „Als hoeder van de veiligheid wordt de NAVO minder belangrijk. Dit handelsverdrag zal er echter voor zorgen dat de relatie tussen Europa en Amerika wordt versterkt. Als afzetmarkt is Europa voor de Amerikanen veel belangrijker dan welk gebied ook.”
Guérot verwacht dat het verdrag in 2016 van kracht zal worden. „Het was veel te ambitieus om 2014 te noemen. Dit jaar zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement. Dat zal de zaak vertragen, mede omdat er meer populisten in het EP zullen komen. Ook het NSA-afluisterschandaal zorgt natuurlijk voor oponthoud. Bovendien moeten er duizenden losse eindjes worden afgewerkt, variërend van de standaardisering van producten tot relaties met derde landen. Er zijn enorm veel zaken die de vrije handel belemmeren.”
Defensie
Op militair gebied ziet het plaatje er totaal anders uit. Voor de NAVO-lidstaten geldt dat ze 2 procent van hun nationaal inkomen aan defensie moeten besteden, maar slechts 3 van de 28 komen dat na. Griekenland zat in 2011 op 2,1 procent, Groot-Brittannië op 2,6 en de VS kwamen uit op 4,8 procent. Dat was voor de Amerikanen al een stuk minder dan de vier voorgaande jaren, toen ze steevast boven de 5 procent zaten.
Nederland bleef in 2011 steken op 1,3 procent. Het verschil tussen Washington en Den Haag is helemaal groot in absolute getallen, namelijk 700 miljard dollar (514 miljard euro) tegenover 8 miljard euro.
In de VS bestaat over de kleine bijdrage van Europa aan de (gezamenlijke) verdediging grote frustratie. Maar volgens Guérot zal dit nooit leiden tot een Amerikaans vertrek uit de NAVO. „Die is voor de VS het belangrijkste instrument van internationale veiligheid. Maar er komt wel meer druk op de samenwerking.”
Big Mac-index
De restaurants van McDonald’s zijn vrijwel overal op de wereld te vinden. De prijs van een Big Mac fungeert zelfs als serieuze economische graadmeter om wereldwijd het prijspeil in verschillende landen vergelijkbaar te maken. Opnieuw een voorbeeld van Amerikaanse dominantie.
Het was ooit als grapje bedoeld. Pam Woodall, redacteur bij het Britse magazine The Economist, vergeleek in 1986 de prijzen van een Big Mac in diverse landen. Daar relateerde ze vervolgens de heersende valutakoersen aan. Zo ontstond de eerste Big Mac-index. Inmiddels wordt de index twee keer per jaar gepubliceerd en is verplichte kost in veel studieboeken economie.
Een rekenvoorbeeld: in 2005 kostte een Big Mac in Amerika gemiddeld 3,06 dollar. In de Eurolanden moest je in die tijd 2,91 euro neertellen voor een broodje dubbele burger. Als je die prijzen door elkaar deelt, komt er een wisselkoers van 1 euro tegen 1,05 dollar uit. De koers op de valutamarkt was in die tijd echter 1,23 dollar tegen 1 euro, ofwel 17 procent te hoog.
Met behulp van de index kon onder- of overwaardering van valuta worden aangetoond en verloop van wisselkoersen worden voorspeld. De index is gebaseerd op de theorie dat wisselkoersen op de lange termijn de prijsverschillen van vergelijkbare goederen en diensten zullen benaderen.
Critici brachten hiertegen in dat prijzen niet altijd één op één met elkaar zijn te vergelijken. Zo liggen de arbeidskosten in arme landen veelal lager dan in rijke staten. Om die reden publiceert The Economist ook een aangepaste versie van de Big Mac-index, waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen per hoofd van de bevolking.