Koster Van Kwawegen kan Sint-Joriskerk in Amersfoort loslaten
AMERSFOORT. De kerk was zijn domein. Zeven dagen per week. Sam van Kwawegen trekt morgenavond, na een kerstconcert, de deur van de Sint-Joriskerk achter zich dicht. Dan heeft hij er ruim 40 jaar kosterschap opzitten, waarvan 25 jaar in Amersfoort. „Mooi om ’s nachts door zo’n monument te lopen met het maanlicht door de ramen.”
Drie, vier jaar geleden had hij het niet gekund: afscheid nemen van ‘zijn’ Joris. Van Kwawegen: „De kerk is een stuk van mezelf geworden. Ik heb iets met monumenten; ging als kind zondags naar de Sint-Jan in Gouda. Zulke gebouwen dóén iets met je.”
Toch kiest Van Kwawegen er bewust voor te stoppen. „Ik ben 63; het werk is zwaar. Ik maakte weken van zeventig, tachtig uur. Het is mooi geweest. De Joris is geleidelijk van m’n schouders gehaald. Ik kan nu weg en ga met m’n vrouw in Baarn wonen. Op afstand, want ik wil mijn opvolger niet voor de voeten lopen. Maar ik zal best nog eens terugkomen. Voor een dienst of een concert. De kerk én het Naberorgel blijven trekken.”
Hoe het geregeld is na zijn vertrek, daarover wil Van Kwawegen zijn zorg best kwijt. „Mijn functie wordt in tweeën geknipt. Op zondag gaat de kerkelijke gemeente met vrijwilligers aan de slag. Voor de verhuur van het gebouw doordeweeks komt er een beheerder. Ik hoop dat die constructie gaat werken. ’t Is vooral een geldkwestie. Overal in de PKN wordt er bezuinigd op kosters. Een kwalijke ontwikkeling.”
Van Kwawegen, eerder koster in Gouda en Bodegraven, heeft zijn werk in de Joris „met hart en ziel” gedaan. „Ik ben punctueel en houd ervan dat alles op tijd klaarstaat. ’s Zondags, als er eredienst is. Die moet ordelijk verlopen. Daar voel ik me verantwoordelijk voor. Maar ook doordeweeks, als er een concert is. Dan moet het koor niet het podium hoeven te verbouwen.”
De nachten waren nogal eens kort. „Vooral van zaterdag op zondag, als er een concert was. Voordat ik de kerk weer op orde had, was het soms twee, drie uur ’s nachts. En dan de andere ochtend er om zeven uur weer uit. Maar ik deed het met plezier, heb me nooit verslapen.”
De zondagen waren hoogtijdagen. „De Joris is in de eerste plaats een kerk, waar Gods Woord wordt verkondigd. Daar moeten we trouw aan blijven. Het gebouw verhuren voor concerten is prima, als we maar geen last krijgen van dollartekens in de ogen.”
Van Kwawegen liep op zondag altijd in jacquet. „Zoiets moet je niet doen in een nieuwbouwkerk, maar in de Joris past het bij de uitstraling van het gebouw. Het gaat er niet om dat ik belangrijker ben door die pandjesjas, alsjeblieft niet.” Hij schiet in de lach. „Soms kwamen er gasten naar me toe: Bent u de dominee? Dan zei ik: Ik heb het ver geschopt, maar mijn preek wilt u niet horen.”
Van Kwawegen, die het werk samen met zijn vrouw Paula deed, maakte een restauratie van het kerkinterieur en het Naberorgel mee. „Drukke, maar mooie tijden waren het. Tijdens de kerkrestauratie heb ik ruim 15.000 ruitjes gewassen. Ik kon er door de steigers eindelijk een keer bij.”
Hoogtepunten waren er veel, memomeert Van Kwawegen. „Ik heb drie keer Pieter van Vollenhoven in de kerk gehad. Ook toenmalig minister Nuis is hier geweest. Hij had monumentenzorg in z’n pakket. Toen hij binnenkwam, was zijn eerste vraag: Waar is de koster? Dankzij hem kwam er geld voor een goed onderhoudsplan.”
Dieptepunten? „De kerkelijke scheuring in 2004 grijpt me nog steeds aan. Die leidde in de Joris tot het vertrek van ds. H. Verheul. Ik had een goede band met hem.” Soms kreeg de koster ongewenste gasten over de vloer. „Ik denk aan de manisch depressieve man die met z’n krukken tegen het oksaal begon te slaan. Ik kreeg hem de kerk uit, maar bij de deur gaf hij me nog wel twee rake klappen. M’n gezicht zag bont en blauw.”
De oude Joris is omgeven door kroegen. „Ik heb altijd geïnvesteerd in een goede relatie met de horeca. Daardoor kon ik afspraken maken over geluidsoverlast.” Van Kwawegen schiet opnieuw in de lach: „Achter de kerk zit een nieuwe kroeg: De vrolijke koster. De uitbater zei tegen me: Die hebben we naar jou vernoemd.”