Wijkzuster te duur voor kopje koffie
De plannen van staatssecretaris Van Rijn om de wijkzuster tijd te geven om een kopje koffie te drinken met haar patiënten, zijn niet verstandig, vindt Bas Steenbergen.
Na de stroom aan berichten over ontslagen in de thuiszorg vond staatssecretaris Van Rijn het blijkbaar tijd voor een positief geluid. Vorige week pleitte hij in De Telegraaf voor het afscheid van de stopwatchzorg. Hij gunt de wijkzuster tijd om een kopje koffie te drinken met haar patiënten.
Dat is een mooie wens voor het nieuwe jaar. Ook ik ben tegen de stopwatch in de thuiszorg en voor persoonlijke aandacht. Toch behoeft dergelijke berichtgeving een kritische beschouwing. Want wat is de realiteit?
Van Rijn koppelt verpleging en verzorging aan elkaar en geeft de wijkzuster daarmee een prominente rol. Ze helpt niet alleen bij het infuus of bij de wondverzorging, maar mag ook met de patiënt een kopje koffie drinken of helpen bij het huishouden. Dat klinkt natuurlijk prachtig. Maar verstandig en logisch is het niet.
Ik vind het niet meer dan een doekje voor het bloeden. Het aantal senioren zal de komende decennia bijna verdubbelen. Mensen worden ouder én krijgen steeds vaker met meerdere ziektes te maken. Daar zal de wijkzuster sowieso haar handen vol aan hebben. Bovendien wil de staatssecretaris 15 procent bezuinigen op de langdurige zorg en zal het aantal verpleeghuisbedden dalen. Is het tegen die achtergrond dan niet logischer om het schaarse goed ”wijkverpleegkundige” zo efficiënt mogelijk in te zetten en haar per patiënt juist minder uren te laten maken? Je laat een medisch specialist toch ook geen maatschappelijkwerktaken uitvoeren?
Verzorgingsstaat
De wijkverpleegkundige efficiënt inzetten kan, door haar te laten doen waar ze goed in is: het verlenen van medisch-verpleegkundige zorg. Andere zaken, zoals het gezellig drinken van een kopje koffie, hulp bij het huishouden of de persoonlijke verzorging, kan men overlaten aan goedkopere krachten.
De staatssecretaris kiest voor het model ”wijkzuster met kopje koffie” omdat hij onvoldoende vertrouwen heeft dat de burger elementaire levensactiviteiten zoals wassen, aankleden en toiletgang zelf kan regelen. Oorspronkelijk was dat echter wel zijn plan. Met de WMO zouden burgers in hoge mate zelf verantwoordelijk worden voor de ondersteuning thuis. Samen met de lokale overheid zouden zij hun behoeftes in kaart brengen, de mogelijke eigen bijdrage bepalen en eventueel ondersteuning door vrijwilligers en professionals organiseren.
De staatsecretaris kiest nu feitelijk voor de oude principes van de verzorgingsstaat. Want zal de wijkzuster, eerder hét symbool van de verzorgingsstaat, die verzorgingsstaat helpen ombouwen tot een participatiesamenleving? Zal zij gaan ont-zorgen? De vraag stellen is hem beantwoorden. Zorgprofessionals zullen altijd denken vanuit zorgaanbod of medische interventie. Hun bestaan wordt hiermee immers gelegitimeerd.
Ook het argument dat integrale zorg uiteindelijk goedkoper is, deugt niet. Een organisatie als Buurtzorg, waar de staatssecretaris goed naar heeft gekeken, laat weliswaar zien dat het goedkoper kan dan de reguliere thuiszorg, maar dat zegt vooral iets over de inefficiëntie van die organisaties. Ik durf de stelling aan dat zorg en ondersteuning thuis nog vele malen goedkoper kunnen.
Mantelzorgtraining
De staatssecretaris beschouwt senioren in de eerste plaats als inactieve zorgbehoeftigen. Daarmee doe je de huidige en toekomstige oudere echter tekort. Hij is doorgaans sociaal betrokken, relatief welvarend en actief. Ongeacht leeftijd en mogelijke chronische ziekte(n). In het licht daarvan moet de focus anders: meer gericht op persoonlijke aandacht, op basis van specifieke wensen, behoeften en situaties, met het accent op een positieve ervaring.
Het huidige zorgmodel voldoet anno 2013 dus niet meer. Wat mij betreft is waarde toevoegen belangrijker dan de eenzijdige focus op zorg. Er zijn al programma’s die dat doen, bijvoorbeeld het Alzheimer Care-programma van Home Instead Thuisservice, dat wereldwijd kosteloos beschikbaar is voor familieleden die voor hun dementerende partner, vader of moeder zorgen.
In het kader van dit programma worden dit jaar wereldwijd ruim duizend mantelzorgtrainingen aangeboden. Hierdoor zijn mantelzorgers beter in staat hun dementerende familielid liefdevol en respectvol te bejegenen en die activiteiten te ontplooien waardoor niet alleen de kwaliteit van leven verhoogd wordt, maar de senior ook veilig en verzorgd thuis kan blijven. Daarnaast ondersteunt dit programma de mantelzorgers die overbelast dreigen te raken.
Kortom, er zijn genoeg mogelijkheden. En de organisaties die de uitdaging kunnen oppakken, zijn er ook al. Nu nog het inzicht bij de beleidsmakers, en dan zijn we een heel eind op schot met de efficiënte participatiemaatschappij die we voor ogen hadden.
De auteur is directeur van Home Instead Thuisservice.