Bussemaker in problemen door sociaal leenstelsel
DEN HAAG. De Tweede Kamer debatteert woensdag over een wet die invoering van een sociaal leenstelsel regelt voor studenten in de masterfase. Minister Bussemaker van Onderwijs lijdt waarschijnlijk een nederlaag. Vier vragen, vier antwoorden.
Wat houdt het sociaal leenstelsel in?
Op dit moment krijgen studenten een basisbeurs in de vorm van een gift. Een thuiswonende student krijgt ongeveer 100 euro per maand en een uitwonende 250. Het kabinet wil de basisbeurs niet langer gratis verstrekken. Studenten kunnen wel een basisbeurs krijgen, maar dan in de vorm van een lening.
Waarom geldt de omzetting alleen voor masterstudenten en niet voor bachelorstudenten?
Bussemaker wil het sociaal leenstelsel voor álle studenten invoeren, maar om het draagvlak te vergroten, heeft ze de wet gesplitst. Voor de masterfase moet de omzetting in augustus 2014 ingaan en voor de bachelorfase een jaar later. De omzetting levert in totaal 1,2 miljard euro op en dat geld wil het kabinet inzetten voor kwaliteitsverbetering in het onderwijs.
Gaat Bussemaker het redden?
In de Tweede Kamer wel; er is steun van VVD en PvdA. Maar in de Senaat lijdt Bussemaker waarschijnlijk een nederlaag. Op zich zijn D66 en GroenLinks wel voorstander, maar onder voorwaarden. En die willigt de minister niet in. Volgens de laatste berichten zouden D66 en PVV in de Senaat uitstel van behandeling bepleiten, zodat de minister een betere wet in elkaar kan zetten. De PvdA zou dat niet blokkeren.
Wat zijn de gevolgen van het nieuwe systeem voor studenten?
De gemiddelde studieschuld van studenten zal volgens het CPB oplopen van 15.000 euro nu naar 21.000 euro straks. Volgens een enquête van Kences, brancheorganisatie voor studentenhuisvesters, zal een kwart van de studenten geen masteropleiding meer volgen als de overheid de basisbeurs omzet van een gift in een lening.
Een opleiding die nu al nadelige gevolgen ervaart van de discussie, is de Evangelische Hogeschool in Amersfoort. Dit jaar startten daar geen 150 studenten, maar zo’n 100. Dat is een derde minder dan in andere jaren.