Huwelijksverbond
Psalm 45:11 en 12
„Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis. Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”
Zij kan niet meer als een kind of dienstbare worden aangemerkt, maar als een volwassene en huwbare dochter, om een nieuw en eeuwig huwelijksverbond aan te gaan. De kerk is dan niet alleen een dochter vanwege de huwelijksbetrekking, maar ook omdat zij waarlijk een Vader heeft uit Wie zij geboren is, en een vadershuis waarvan zij zich moet afscheiden, wil zij Christus tot vrouw worden. Dit beluisteren we in de aanspraak van de dichter: „Hoor, o dochter, en zie.” De zanger is eropuit de kerk op te wekken dat zij toch alles zou verlaten en met Christus een huwelijksverbond aangaan.
Hier moeten wij wel vooraf zeggen dat de kerk uit Israël onvermijdelijk in deze woorden verplicht wordt alle eigen wijsheid, gerechtigheid, wil en krachten te verloochenen. Maar het schijnt dat dit meer verondersteld dan beoogd wordt, en daarom dat Israël verplicht wordt alles te verlaten wat buiten Christus enige grond van roem scheen te zijn, namelijk haar afkomst, voorrechten en erfgoederen, die evenwel ná Christus’ komst moesten verlaten worden, omdat zij voor de kerk tot ontluistering en voor Christus onaangenaam zijn. Waarin vertoonden zich het vleselijk verstand en de begeerlijkheden immers meer, dan in het zoeken van de gerechtigheid uit de wet in plaats van die des geloofs? In het aankleven van de goederen in Kanaän, in plaats van de geestelijke en hemelse?
Frederik van Houten, predikant te Amsterdam
(”Geestelijk huwelijksverzoek”, 1713)