Ook specialist moet reflecteren over zijn gevoelens
Wat doet het met iemand als de dood vrijwel dagelijks naast hem zit? Dat vraagt voormalig longarts Mariska Koster zich af. Ze voerde talloze slechtnieuwsgesprekken en hield dit uiteindelijk niet vol. Ze roept medisch specialisten ertoe op open te zijn over hun gevoelens en oog te hebben voor elkaar.
Mariska Koster (50) uit Zutphen werkte twaalf jaar als longarts in het Deventer Ziekenhuis. Haar specialisatie was longkanker. In 2012 stopte ze met haar werk, omdat ze er niet meer tegen kon om vrijwel dagelijks mensen te moeten vertellen dat ze vanwege de diagnose longkanker waarschijnlijk nog slechts maanden te leven hadden. Inmiddels werkt ze als medisch adviseur bij de zorgdivisie van Achmea. Vorige maand deelde ze haar ervaringen als longarts in een artikel in Medisch Contact, het weekblad van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Daarin beschrijft ze hoe ze vrijwel dagelijks slechtnieuwsgesprekken voerde, soms wel zeven keer per dag. „Tijdens elk gesprek moest ik een mokerslag uitdelen door iemand de dood aan te zeggen.”
Aanleiding voor Kosters verhaal vormde de zaak-Tuitjenhorn, waarbij een huisarts zonder overleg aan een ernstig zieke, maar nog niet stervende patiënt een hoge dosis medicijnen toediende. Hij pleegde zelfmoord nadat hij was geschorst.
„Wat doet het met een arts als hij dag in dag uit omgaat met mensen die spoedig zullen overlijden?” vraagt Koster zich af. „Hoe voorkom je dat artsen daardoor ontsporen of opgebrand het vak verlaten?” Ze kreeg veel bijval vanuit de beroepsgroep.
Wat zijn belangrijke voorwaarden voor een slechtnieuwsgesprek?
„De specialist moet zijn pieper bij de secretaresse leggen, zodat hij niet gestoord kan worden. Een arts moet basale kennis van de menselijke emoties bezitten en deze emoties kunnen kanaliseren. Dus laat hij benoemen wat hij ziet gebeuren. Geef bijvoorbeeld aan dat het normaal is wanneer iemand stilvalt, boos wordt of in huilen uitbarst. Een ingrijpende boodschap ontregelt mensen, waardoor ze geen rationele beslissingen kunnen nemen. Plan daarom vervolggesprekken. Patiënten kunnen het gehoorde in de tussentijd laten bezinken en de diagnose met hun huisarts bespreken. Tijdens vervolggesprekken vroeg ik patiënten wat de diagnose voor hen betekende en besprak ik onder andere de mogelijkheden en gevolgen van een eventuele behandeling.”
Wat kan een specialist over het hoofd zien?
„De zingevingsvraag. De vraag hoe iemand verder moet leven na zo’n verschrikkelijke boodschap. Patiënten stellen dit niet rechtstreeks, maar via een omweg aan de orde: „Is er echt geen behandeling voor mij?” of „Ik hoef toch geen pijn te lijden?” Tijdens mijn laatste jaren als longarts verwees ik mensen steeds vaker door naar een geestelijk verzorger.”
Welke gesprekken grepen u het meest aan?
„De gesprekken met een jongere of met iemand die ik sympathiek vond. Naarmate een patiënt meer op mij leek, trof zijn situatie mij sterker. Ik vond het erg moeilijk als een 45-jarige moeder van drie kinderen tegenover mij zat. Natuurlijk moet een arts een professionele afstand bewaren, maar dat betekent niet dat hij niets voelt.”
Wanneer ontdekte u dat het met uzélf niet goed ging?
„Ik kwam vaak doodmoe thuis. Aanvankelijk zocht ik de oorzaak in de combinatie van mijn drukke baan, het gezin en het huishouden. Uiteindelijk kreeg ik door dat de gesprekken zelf mij de das omdeden. Ik reageerde tijdens slechtnieuwsgesprekken empathisch, rustig en adequaat, maar stond tegelijkertijd figuurlijk achter in de spreekkamer te gillen. Steeds vaker had ik het gevoel een rol te spelen. Ik zorgde goed voor mijn patiënt, maar wie had er oog voor mij? Vaak kreeg ik tijdens de gesprekken een brok in mijn keel. Er was dus veel in mij gaande, maar de tijd om daar aandacht aan te besteden ontbrak, want de volgende patiënt stapte al mijn spreekkamer binnen. Als ik voldoende tijd en emotionele steun had gekregen om van gesprekken te herstellen, had ik mijn werk misschien volgehouden. Ik stond echter voortdurend in de modder en was daar uiteindelijk niet meer tegen opgewassen.”
Hadden collega’s oog voor uw gevoelens?
„Nee, nauwelijks. Artsen nemen vrijwel nooit tijd voor reflectie, verpleegkundigen wel. Zij praten met elkaar over een mislukte reanimatie. De specialist rept zich daarentegen naar de volgende afspraak op de poli en deelt zijn gevoelens niet met collega’s.”
En als u die gevoelens bij collega’s aankaartte?
„Dan kreeg ik de kous op de kop van zowel mannelijke als vrouwelijke collega’s. In de trant van: „Het hoort erbij.” „Je koos toch zelf voor de specialisatie longkanker?” „Het is gewoon zo, wat is je punt eigenlijk?” Het feit dat ik onder zware gesprekken te lijden had, was blijkbaar abnormaal. Dit aankaarten, durfde ik destijds niet. De groepsdruk is enorm. Zeker als het de code is om niet over gevoelens te praten en de druk om niet te falen groot is. Maar mag een arts ook gewoon mens zijn?”
Voelde u zich eenzaam?
„Uiteindelijk wel. Het blijkt dus verdacht om als arts toe te geven dat je je vak even niet aankunt. Als collega’s na ingrijpende gebeurtenissen en gesprekken gewoon doorlopen en emoties onbesproken blijven, vraag je je af wie er gek is.”
Hadden patiënten oog voor uw zware taak?
„Mensen bedankten mij regelmatig voor de behandeling en de begeleiding. Ik herinner mij slechts één keer dat enkele familieleden mij na een euthanasieprocedure op de schouder klopten en zeiden: „Dank u wel, want we zagen dat u het moeilijk vond om dit te doen.”
Sporten, kinderen die thuis voor afleiding zorgen of naar muziek van Bach luisteren, laadden de accu onvoldoende op?
„Een arts kan alleen goed voor patiënten zijn wanneer hij goed voor zichzelf zorgt. Hij moet, om een Bijbelse uitdrukking te gebruiken, zijn naaste liefhebben als zichzelf. Dat heeft alleen inhoud als je daadwerkelijk van jezelf houdt. Afleiding thuis en gesprekken met familie en vrienden hielpen mij onvoldoende.”
Wat moet er dan gebeuren?
„Opvang binnen de beroepsgroep zelf. Dus geen legertje psychologen op artsen afsturen. Intervisie is bij huisartsen en psychiaters gebruikelijk in de nascholing. Zij krijgen er studiepunten voor. Bij medisch specialisten ontbreekt dit. Toch moeten ook zij leren om hun gevoelens met elkaar te delen. Wat gaat er in hen om als ze tijdens een operatie de borstkas van een patiënt zien vollopen met bloed nadat er een bloedvat is geraakt? Een chirurg wil zo’n ervaring niet delen met een bedrijfsarts, omdat laatstgenoemde waarschijnlijk voor het laatst bloed heeft gezien toen hij zichzelf in de vingers sneed tijdens het koken.
Een arts leert tijdens zijn opleiding wel hoe hij een slechtnieuwsgesprek moet voeren, maar wat het brengen van het slechte nieuws met de boodschapper doet, komt niet aan de orde. Een opleider praat zelf niet over zijn gevoelens en de leerling volgt zijn voorbeeld. Eventuele gesprekken hebben slechts een medisch karakter: „Hoe kan het dat je die diagnose hebt gemist?” Het zou mij enorm geholpen hebben wanneer vanaf het begin van mijn opleiding duidelijk was geweest dat gevoelens bespreekbaar zijn. Als het delen van gevoelens binnen de beroepsgroep gemeengoed wordt, krijgen we completere artsen.”
Sommige artsen hebben uw verhaal huilend gelezen.
„Dat vond ik de aangrijpendste reacties. De tranen liepen over hun gezicht, terwijl zij niet wisten waarom. Bij het schrijven van mijn artikel vermoedde ik dat enkele artsen zich in mijn verhaal zouden herkennen. Ik had echter niet gedacht dat mijn gevoelens zo breed werden gedeeld.”
Dat stemt hoopvol.
„Het organiseren van emotionele steun in het zware beroep van arts mag niet aan individuen overgelaten worden. Ik hoop dat de mensen die verantwoordelijk zijn voor opleiding en nascholing mijn signaal positief oppikken en inzien dat aandacht voor gevoelens onmisbaar is. De vele positieve reacties stemmen inderdaad hoopvol. Bij de brandweer is psychologische steun na incidenten bijvoorbeeld professioneel geregeld. Als we goede en menselijke dokters willen houden, verdient dit navolging.”
www.medischcontact.artsennet.nl voor Kosters artikel.