Vorst Messias
Psalm 45:11 en 12
„Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis. Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”
Hoe heerlijk Kanaän hen ook toelachte en hoe betamelijk voor God dat beminnelijke en van God ingestelde hen scheen, het moest toch verlaten worden. Dit wordt ons voorgesteld in de woorden van onze tekst. Daar wordt de dochter van vader Abraham, die onder de wet uit hem geboren is, uitgenodigd alles te verlaten en zich aan de Vorst Messias over te geven. Om niet walgelijk, maar beminnelijk in Zijn ogen te zijn. Om niet Kanaän tot haar bezitting te verkiezen, maar om het eigendom te zijn van haar wettige Heere: „Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws vaders huis.”
Dat de Messias het onderwerp is van dit liefdeslied, is maar al te duidelijk. Al de hoedanigheden waarmee deze koninklijke held beschreven wordt, kunnen noch naar de letter noch in de schaduw slaan op Salomo. Ze slaan op de Christus, de eeuwige God Die in het vlees is geopenbaard, de vorstelijke Overwinnaar van de uitverkoren wereld.
De beschrijving van de koningin in haar heerlijkheid en hofstoet slaat op de kerk, de koninklijke bruid van de Messias. De apostel concludeert uit deze psalm dat Christus –na Zijn volmaking door lijden– verheven is boven de engelen als de eeuwige Koning van Zijn onbeweeglijk Koninkrijk.
Frederik van Houten, predikant in Middelburg
(”Geestelijk huwelijksverzoek”, 1713)