Geheim plan: dwing kerken tot eenheid
Koning Willem I wilde alle kerken, protestants én rooms-katholiek, verenigen in één verlichte nationale landskerk onder zijn eigen leiding. Ook in de andere Europese landen moest er een ongedeelde kerk komen onder bewind van de vorst.
Het toont aan hoe ver de koning bij de leefwereld van zijn onderdanen vandaan was gegroeid, stelt dr. J. P. M. Koch, die het koninklijke plan uit 1827 beschrijft in de vrijdag gepresenteerde biografie van Willem I.
De koning wilde een besluit nemen „waarbij verklaard wierd, dat de Roomsche godsdienst opgehouden had te bestaan.” Zoiets had Willem van Oranje ook willen doen, dacht hij. Godsdienstvrede zou de Europese burgervrede bevorderen. Daardoor kon er op de militaire uitgaven worden bespaard, en dat geld kon vervolgens in de industrie worden gestoken.
De nationale eenheidskerk moest een van de steunpilaren onder Willems koninklijke heerschappij zijn. De kerk had een opvoedende taak, tot „bewaring van de orde en eendragt, en aankweeking van de liefde voor Koning en Vaderland.” Religieuze vrede droeg bij aan de nationale eenheid en ondersteunde daarmee de Oranjedynastie.
Dit ideaal verklaart mede Willems grimmige optreden tegen degenen die zich vanaf 1834 afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk, „het genootschap dat met succes als de voortzetting van de gereformeerde publieke kerk van de Republiek was gepresenteerd.”
”Onrust in ’s konings kerk”, kopt Koch. De monarch zag niet dat de kerk van de Koning der koningen is. Willem I voerde „nog net geen oorlog tegen de Afgescheidenen”, maar Koch spreekt wel van een „beproefde vorm van staatsterreur tegen andersdenkenden.” De inzet van dragonders doet hem denken aan de vervolging van de hugenoten door Lodewijk XIV.
Alles werd in het werk gesteld om de Afscheiding in de kiem te smoren. Het werkte „volstrekt averechts.” De regering was overigens verdeeld over de harde maatregelen. De auteur wijst erop dat de koning in zijn troonredes met geen woord over de kerkelijke onrust repte.
Meer dan sommige eerdere historici legt Koch een verband tussen de strijd in België en de vervolging van de Afgescheidenen. „Fungeerden de Afgescheidenen niet als zondebok, als machteloze slachtoffers waarop de koning zijn frustraties botvierde over de teloorgang van het Verenigd Koninkrijk en daarmee over de mislukking van zijn levensmissie? De oppermachtige monarch met zijn gekwetste ego haalde zijn gram op zwakke en loyale onderdanen die niets met de problemen te maken hadden. Hij toonde zich de kwade baas die na eigen stommiteiten de hond slaat.”
Jeroen Koch besteedde in 2006 aan het leven van Abraham Kuyper niet minder dan 672 pagina’s. Nu zijn het er nog 32 meer. Aan de vooravond van de viering van het 200-jarig bestaan van de Nederlandse Oranjemonarchie werd het boekwerk in de Nieuwe Kerk in Amsterdam aan koning Willem-Alexander overhandigd, tegelijk met een even dik boek over koning Willem II en een nog iets dikkere levensbeschrijving van Willem III. In totaal 2143 pagina’s, gevuld met 800.000 woorden. Drie koningen kregen voor het eerst een wetenschappelijke biografie, elk met een oranje leeslint.
Koch beschrijft Willem I als ”administrateur van het koninkrijk”: de man die alles in de samenleving wilde regelen. Tot in de kerk toe.
De omschrijving van het Algemeen Reglement van 1816 is nogal curieus: „Bijna alle calvinistische gezindten werden samengebracht in de Nederlandse Hervormde Kerk. De koning werd het hoofd van dit kerkgenootschap. (…) ‘Geloofsdwang’ was het volgens rechtzinnigen om de verschillende denominaties in één kerkverband te verenigen.” De kritiek op de nieuwe kerkorganisatie betrof echter de leervrijheid, het hiërarchische stelsel, de overheidsinvloed en de aantasting van het ambt. Daarmee vormde het Algemeen Reglement mede de voedingsbodem voor Afscheiding en Réveil.
Het proefschrift van dr. H. Veldman over ds. H. de Cock ontbreekt in de literatuurlijst. Van de Afscheiding geeft Koch een sociologische interpretatie: „De Cocks verhaal over zonde, lijden en straf sloeg aan, mede als gevolg van de uitzichtloze armoede op het Groningse platteland.” Foutief is dat student –Koch noemt hem predikant– A. C. van Raalte een van de opstellers van de Acte van Afscheiding en Wederkeer zou zijn geweest.
www.cultuurfonds.nl/koningsbiografieen
Willem I: nodeloos in de clinch
Vrijheid was ten tijde van koning Willem I (1813-1840) een lastig punt in de verhouding tussen vorst en volk, constateert zijn biograaf, dr. Jeroen Koch. Vrijheid was er voor zover het de koning goed uitkwam. Dat bemerkten de Belgen; dat bemerkten de afgescheidenen.
Willem I vervolgde de afgescheidenen „tamelijk genadeloos”, zegt Koch. De monarch negeerde ook andere vrijheden dan die van godsdienst. Zo weigerde hij inzage te geven in de staatsbegroting. Dat zorgde in 1819 voor protest van de kant van G. K. van Hogendorp, de man die hem in 1813 had binnengehaald. Van Hogendorp waarschuwde dat als de vorst zich niet laat controleren, dit „de vorst slecht en het volk laaghartig” maakte. „Later liep het tussen Willem I en Van Hogendorp nog grondiger mis”, zegt Koch. „Ze lagen elkaar totaal niet.”
De opstelling van de koning paste bij die van zijn collega’s in die tijd, maar de prille positie die zijn huis innam, had hem voorzichtiger kunnen maken. Nog in 1798 was er een „eed van afschuw” ten opzichte van de stadhouders aanvaard. Zo stevig was de basis van het Oranjehuis dus niet. Het koningschap was nieuw; de eenheidsstaat ook.
Willem I was een harde werker die „absoluut niet kon delegeren.” Twaalf tot veertien uur per dag zat hij in zijn kabinet in Paleis Nooreinde het land te regeren. Hij ontplooide een groot aantal initiatieven. „Een besluitenkoning met een grote werkdrift.”
Revolutietijdperk
Willem I leefde van revolutie naar revolutie. Hij was nog kind toen de Vierde Engelse Oorlog voor de Nederlanden op een mislukking uitliep, met als gevolg dat de patriottische revolutie uitbrak. De Franse Revolutie volgde, daarna de Bataafse.
De ‘revolutie’ van 1813 –die zaterdag werd herdacht– bracht hem op de troon. Willem Frederik, zoals hij eigenlijk heette, diende als symbool van een nieuwe tijd, na de bevrijding van het Franse juk. De metafoor van de vorst die als een vader in zijn huisgezin was teruggekeerd, werd volgens dr. Koch veel gebruikt. Tal van lofdichten borduurden erop voort. „De nieuwe vorst werd vader der vaderlands genoemd, hoewel hij nog niets had uitgericht. Die beeldvorming paste in het noorden in de traditie van Willem van Oranje, maar was in de Zuidelijke Nederlanden niet te verkopen.”
De zuiderlingen voelden zich ingelijfd. In de troonrede van 1815 werden ze –niet erg handig– aangenomen kinderen genoemd.
Volgens Koch kun je niet zeggen dat het samengaan van noord en zuid bij voorbaat tot mislukken gedoemd was. „Er waren best kansen. Voor Willem I waren 1820-1825 de beste jaren in de wederopbouw van het land. In 1825 begon hij echter met maatregelen tegen de rooms-katholieken en daarmee begon hij het zuiden van zich te vervreemden. Als Willem I minder autoritair was opgetreden en voorzichtiger met taal en kerk was omgegaan, had de historie anders kunnen verlopen. Hij speelde het zeer onhandig.”
De vorst verspeelde de Zuidelijke Nederlanden door zijn rigide taal-, pers- en kerkpolitiek. De Belgische opstand had tot gevolg dat de koning de Nederlandse economie in het honderd liet lopen: de staatsschuld ging alle perken te buiten.
Ironisch genoeg was het de oppositie tegen het tweede huwelijk van Willem I met –nota bene– een Belgische die –nota bene– rooms-katholiek was, die de directe aanleiding vormde voor zijn abdicatie. Een vuurtje dat overigens door zijn zoon en opvolger flink opgestookt was.
Volk voor de vorst
Koning Willem I ging er volgens Koch van uit dat het volk er voor de vorst was, in plaats van andersom, en dat idee werd versterkt doordat de vorsten na de val van Napoleon in Europa een cruciale rol vervulden. Toen koning Willem I in 1840 in een sfeer van teleurstelling en ontgoocheling aftrad, was hij die mening nog steeds toegedaan, want hij zei: „Wil men mij niet meer, men heeft het maar te zeggen; ik heb hén niet meer nodig.”
De liberale oppositie die eigenlijk al bij Van Hogendorp was begonnen, kreeg in 1848 vat op de Grondwet en het staatsbestel. Daarmee veranderde de positie van de monarch definitief.
Willem II: kwetsbaar en melancholisch
Anders dan zijn vader was koning Willem II –hij regeerde van 1840 tot 1849– een gedreven militair. Tijdens vele veldslagen, eerst in Spanje (1811-1813) en later in de Zuidelijke Nederlanden (1815), vocht hij in de voorste linies tegen Napoleon.
Achteraf gezien is het een wonder dat hij alleen bij Waterloo (1815) gewond is geraakt. In Spanje wierp hij zich tussen plunderaars om vrouwen en kinderen te beschermen.
De tragiek was dat anderen hem de heldenrol niet gunden. Zijn vader, bijvoorbeeld, die bepaald geen militair talent had. En de Engelsen, omdat ze hun generaal Wellington met de eer wilden laten strijken.
Prins Willem heeft na 1815 bij herhaling geprobeerd de Franse Bourbonkoning Lodewijk XVIII van de troon te stoten. In 1830 kreeg hij van de gematigde Zuid-Nederlandse opstandelingen de Belgische troon aangeboden; hij weigerde.
Aan het zware koningsbestaan moest Willem II in 1840 danig wennen. Een galeislaaf had een gemakkelijker leven, dacht hij, want die was tenminste nog in de buitenlucht, terwijl hij als vorst zat vastgepind aan zijn schrijftafel.
Willem II was een sentimenteel man, kwetsbaar en melancholisch. „Er werd heel wat afgehuild”, zegt biograaf dr. Jeroen van Zanten. Dramatisch waren ook de verzoeningsscènes tussen Willem I en II, waarna het tussen beiden toch steeds weer misging.
Willem III: Wie beveelt hier, gij of ik?
Koning Willem III (van 1849 tot 1890 aan het bewind) had een hekel aan schrijven en liet daardoor veel minder materiaal na dan zijn vader. Maar omdat bij hem, anders dan bij Willem I en II, vanaf zijn geboorte duidelijk was dat hij eenmaal koning zou moeten worden, is zijn jeugd wel grondig gedocumenteerd.
De koning was een grillige bullebak. Door zijn onvoorspelbare en scandaleuze gedrag vervreemdde hij anderen van zich. Hoe serieus was een staatshoofd te nemen dat zulke rare dingen deed?
De rapporten van zijn opvoeders en onderwijzers bevatten gedetailleerde beschrijvingen van zijn gedrag. Zijn wispelturigheid kwam al vroeg tot uiting. Bij tijden kon hij verrassend goedhartig en meelevend zijn.
In 1848 wilde Willem III, op dat moment nog Prins van Oranje, afzien van de Nederlandse troon, niet alleen uit onvrede met de grondwetsherziening, maar ook omdat hij zich met een maîtresse op het Franse platteland wilde vestigen.
Hoewel Willem III zich na het betrekkelijk onverwachte overlijden van zijn vader met tegenzin liet inhuldigen, bleek hij een geëngageerde koning. Gedurende de eerste twintig jaar van zijn regering bemoeide hij zich intensief met de kabinetsformaties en -ontbindingen en met het beleid.
Zijn bevoegdheden waren geringer dan die van zijn vader en zijn grootvader, maar zijn invloed op het landsbestuur was toch groot, stelt Van der Meulen. „In zekere zin dankt hij dit aan Thorbecke, die nooit gevonden had dat het koningschap een louter ceremoniële functie moest worden.”
Ondertussen lagen beiden voortdurend met elkaar overhoop: „Ik ben daaraan gewend, wanneer ik iets gaarne wil, is de Heer Thorbecke daartegen.” Hun karakters waren onverenigbaar. Bovendien was Thorbecke een man van statuur en sloeg hij de koning laag aan.
Tijdens zijn laatste regeringsjaren was de politieke invloed van koning Willem III volgens biograaf dr. Dik van der Meulen groter dan tot dusver werd gedacht. Kort voor zijn overlijden in 1890 schrapte hij passages over een nieuwe grondwetswijziging uit de Troonrede; de herziening zelf wist hij te vertragen.
Met de beperkingen die de wetgeving sinds „rampjaar 1848” aan zijn macht oplegde, had Willem III grote moeite. Illustratief voor die worsteling was een voorval toen de koning op zijn sterfbed lag. Toen hij daarvan opstond en een kamerling erop aandrong dat hij weer zou gaan liggen, zei Willem: „Wie beveelt hier, gij of ik?”
Geruchten dat Willem III niet de vader van koningin Wilhelmina was, en dat wellicht ook niet kón zijn, vinden volgens Van der Meulen geen enkele grond: de medische verslagen zijn weinig verhullend en de koning mankeerde van alles, maar nergens wordt gerept van een behandeling vanwege een geslachtsziekte.
Hoewel de biograaf aangeeft dat het negatieve beeld van deze koning mede door zijn eerste vrouw is geschapen, komt Willem III uit het boek toch niet bepaald positief naar voren. Met als vernietigende slotzin: „Willems voornaamste staatkundige verdienste was de eerste Nederlandse koning te zijn in een land dat door anderen werd bestuurd.”