„Overheid te weinig innoverend bezig”
De werkgroep Innovatie van de Sociaal-Economische Raad (SER) roept de overheid ertoe op de onderlinge samenhang van het beleid voor kennis en vernieuwing te versterken. De versnippering en de verkokering van het overheidsbeleid blijven volgens de werkgroep een belangrijk knelpunt voor het innovatie- en ondernemersklimaat.
In een woensdag bekendgemaakt ontwerpadvies signaleert de werkgroep, die onder de commissie Sociaal-Economisch Beleid valt, dat verschillende ministeries een eigen kennis- en innovatiebeleid voeren met een daarbijbehorend budget en instituties. „Dat komt de effectiviteit niet ten goede en confronteert het bedrijfsleven met een ondoorzichtig complex van instellingen.”
Werkgroepvoorzitter F. van Vught, rector magnificus van de Universiteit Twente, zei dat een integrale en gezamenlijke benadering onontkoombaar is wil Nederland de ambitie waarmaken in 2010 een van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën te zijn. „Overheid, je moet ook eens aan jezelf denken.”
Het ontwerpadvies is een reactie op de zogeheten Innovatiebrief van minister Brinkhorst van Economische Zaken. De definitieve reactie van de SER volgt op de raadsvergadering van 19 december. De kroonleden en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn het al goeddeels eens over de tekst. Grote veranderingen vallen niet te verwachten.
De overheid kan meer dan voor een voorwaardenscheppend beleid te zorgen. De werkgroep adviseert: „Ze moet een voorbeeldfunctie vervullen door innovatie een centrale plaats te geven in haar eigen beleid en handelen.” In de op 10 oktober gepubliceerde brief van Brinkhorst is het vergeefs zoeken naar zo’n overheid, menen de leden van de werkgroep. Een voorbeeld van mogelijke verbetering betreft de wijze van aanbesteden. „Een slimme vormgeving van overheidsopdrachten bevordert de economische dynamiek en kan maatschappelijke doelen dichterbij brengen.”
Behalve om samenwerking vraagt innovatie volgens de werkgroep om een cultuuromslag bij alle betrokkenen. Kenmerkend voor zo’n verandering in het denken is de wijze waarop hogescholen en universiteiten aankijken tegen samenwerking met het bedrijfsleven. In het recente verleden was de vrees bij met name de laatste huizenhoog dat de invloed van de commercie het verheven bolwerk van wetenschappelijke onafhankelijkheid zou bezoedelen.
In het ontwerpadvies staat de zinsnede: „Universiteiten en andere kennisinstellingen moeten het voor medewerkers aantrekkelijker maken met hun kennis een eigen bedrijf te starten.” Even verderop: „Hogescholen moeten meer als regionaal centrum voor kenniscirculatie fungeren. Dat kunnen ze doen door intensief samen te werken met het bedrijfsleven, andere onderwijs- en kennisinstellingen en overheden.”
Volgens Van Vught is de verhouding tussen het verwerven en het benutten van kennis „aanzienlijk versterkt.” De vrees voor het verlies van academische vrijheid ebt weg, meent hij. „Daarentegen is er juist sprake van een betere waardering van de maatschappelijke waarde van kennis.” De werkgroep bepleit innovatie wettelijk vast te leggen als een van de strategische missies van de universiteiten.
Zorgen zijn er over het gebrek aan aandacht bij het midden- en kleinbedrijf voor de mogelijkheden die innovatie biedt. Een „groot probleem”, meent Van Vught. Ook hier zoekt het ontwerpadvies het antwoord in belangrijke mate in een betere bewustwording en meer onderlinge samenwerking. „Loonmatiging is zeker belangrijk, maar biedt geen structurele groei. De aandacht moet verlegd naar het verhogen van de arbeidsproductiviteit.”
Voor het Nederlandse bedrijfsleven als geheel staat of valt het succes van de kenniseconomie in de ogen van de werkgroep met de bereidheid te investeren in onderzoek en ontwikkeling en het menselijke kapitaal van medewerkers. Van Vught: „We durven te weinig, we kiezen te weinig, we doen te weinig, en we ondernemen te weinig samen.”