Vragen
2 Kronieken 28:10
„Bij ulieden zijn schulden tegen de Heere, uw God.”
Sommige mensen vleien zich met het denkbeeld dat de schuld van andere landen bij de Heere groter is dan die van ons land, tenminste als men al toestemmen wil dat er een schuld op ons land ligt. Maar dan vragen wij of er één land vergeleken kan worden bij het eertijds zo bloeiende en godsdienstige Nederland. Is er een land waar de Heere zo veel wonderen van Zijn almacht heeft tentoongespreid als hier? Dan zeggen wij: Indien in Frankrijk, of waar dan ook, díé krachten geschied waren die hier geschied zijn, dan zouden zijn inwoners zich eertijds in zak en as hebben bekeerd.
Ik voorzie een tegenwerping: Zijn onze tijden dan laakbaarder dan de vorige dagen? Immers, onze voorvaders hebben reeds dezelfde klachten aangeheven, die nu misschien het hart van velen doen vrezen. Maar wat heeft het nageslacht met die vroegere klachten gedaan? Heeft Nederland de toen beweende zonden nagelaten? Heeft het die zonden in de hand gehouden, beteugeld, en heeft Nederland die zonden verlaten? Ja, daarom herhalen wij de woorden van de profeet: „Bij ulieden zijn schulden tegen de Heere, uw God.”
Wat zijn dan die schulden van land en volk? Wij weten ze niet alle en we kunnen ze ook niet allemaal opnoemen. Maar dat Nederland een grote schuld bij God heeft, is niet moeilijk om te bewijzen.
G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Leerredenen”, 1850)