Gods profeet
2 Kronieken 28:10
„Bij u zijn schulden tegen de Heere uw God.”
Daar gaat het zegepralend, zichzelf verheffend leger van het afvallig Israël, met hun even laakbare koning Pekah aan het hoofd. Zij naderen Samaria.
Een man alleen, gekleed in een harige mantel en met een staf in de hand, komt hen tegemoet. Het was een knecht Gods, de profeet Oded, uit het rijk van Israël. Zo had de Heere ook nog onder het goddeloze Israël en de slechte Pekah Zijn profeet.
Maar hij komt niet om het leger te zegenen. Hij heeft een last van Jehova aan het leger. De knecht Gods verheft met geestelijke vrijmoedigheid zijn stem: „Ziet”, zegt hij, „door de grimmigheid des Heeren, van de God van uw vaderen, over Juda heeft Hij hen in uw hand gegeven, omdat zij Hem door hun gruwelen hebben getergd.” U hebt hen doodgeslagen in toorn, die tot aan de hemel raakt, en denkt u nu de kinderen van Juda en Jeruzalem tot slaven en slavinnen te onderwerpen? Bent u het niet alleen? Bent u beter dan Juda, dat de Heere u in uw handen gegeven heeft? Omdat u overwonnen hebt, zou gij u daarom voor gunstgenoten van God houden?
Nee! U bent daarom niet minder te verontschuldigen, o Israël! Want ook u verdient op dezelfde wijze gestraft te worden als uw broeders, de Jeruzalemmers en Judeeërs: want bij u zijn schulden tegen de Heere uw God!
G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Leerredenen”, 1850)