Drs. Vreugdenhil verdedigt in „het hol van de leeuw” studie over Psalm 91
UTRECHT. „Als je zo veel nadruk legt op de demonische interpretatie van Psalm 91, loop je inderdaad het risico dat je hout gooit op een vuurtje dat je liever niet wilt laten branden.”
Dat stelde drs. G. C. Vreugdenhil dinsdagmiddag in een volle Senaatszaal van de Universiteit Utrecht tijdens de verdediging van zijn proefschrift over de uitleg van Psalm 91. Desondanks wilde de hervormde predikant uit Woerden vasthouden aan zijn conclusie dat het onheil waarover deze psalm spreekt demonisch van aard is.
Een van zijn opponenten, prof. dr. G. van den Brink, als systematisch theoloog werkzaam in Amsterdam, noemde het „moedig” dat Vreugdenhil in het laatste hoofdstuk van zijn boek een lans breekt voor het feitelijk bestaan van boze geesten. Hij juichte het toe dat de predikant, die promoveerde in de Bijbelwetenschappen, een systematisch-theologisch hoofdstuk toevoegde waarin hij zijn conclusies actualiseert. „Het lijkt zelfs de climax van uw boek te zijn. En dat in het hol van de leeuw, hier in Utrecht, waar wetenschap wordt bedreven vanuit een gesloten wereldbeeld.”
Toch had prof. Van den Brink vragen bij Vreugdenhils positiekeuze. „Wat staat er precies op het spel? Waarom is er u zo veel aan gelegen dat de demonen in Psalm 91 zelfstandig bestaan? Gaat u daarin niet een andere weg dan de psalm zelf? Als er al een samenhang is tussen het onheil en demonen, dan in ieder geval uiterst impliciet. Waarom is dat zo? Waarom spreekt de psalm er niet expliciet over? Zou het kunnen zijn dat in Psalm 91 expres zo vaag over het d-woord wordt gesproken? Als waarschuwing: Pas op, anders roep je iets op. Het bestaan van demonen wordt niet ontkend, maar de psalm beschrijft ze ook niet afzonderlijk. Gaat u in uw toepassing niet ver over de strekking van de psalm heen?”
Drs. Vreugdenhil gaf toe dat hij één aspect uit de psalm bijzonder heeft belicht. „Ik kreeg weleens de vraag: „Dominee, bent u zeven jaar met demonen bezig geweest?” Terwijl het in deze psalm juist gaat over de bescherming die er bij God te vinden is. Je loopt inderdaad een risico als je er één punt uithaalt. Tegelijk is het wel een aspect dat meestal op de achtergrond blijft. Als je de psalm, zoals vaak gebeurt, uitlegt als een psalm van de koning die vóór de strijd naar het plaatselijke heiligdom gaat, dan blijft dit aspect onderbelicht. Ik hebt juist die demonische duiding benadrukt, omdat ik denk dat deze psalm en andere psalmen daardoor een nieuwe actualiteit kunnen krijgen. Daarmee loop je inderdaad het risico dat je hout gooit op een vuurtje dat je liever niet wilt laten branden.”
Promotor prof. dr. B. E. J. H. Becking stond in zijn toespraak na de overhandiging van de bul stil bij drie V’s. „In deze zaal stond 133 jaar geleden dr. J. Th. de Visser. Hij promoveerde op… de demonologie. Hij is later minister geworden. Dus wie weet wat er nog voor je in het verschiet ligt.”
De tweede V was van oudtestamenticus prof. dr. Th. C. Vriezen, over wiens zendingstheologie Vreugdenhil een scriptie schreef. „Twintig jaar geleden viel je al op als de student die altijd vragen stelde en doorvroeg: „Ja maar, hoe zit het dan echt?” Die grondhouding heb je nog steeds.”
De derde V was van Vreugdenhil. „Je hebt een hoog denkniveau bereikt. Je gaat even gas terugnemen, maar hopelijk niet voor altijd.” Hij wees op wat de Utrechtse nieuwtestamenticus prof. dr. W. C. van Unnik eens zei: „Er valt nog zo veel te ontdekken en te doorgronden.” Prof. Becking: „Daar hebben we ook nu behoefte aan: verder denken en dieper doorvragen.”
Zie ook:
Demonen in Psalm 91 –Interview met drs. G. C. Vreugdenhil (Reformatorische Dagblad, 21-10-2013)