Politiek niet steeds in electorale mal persen
Het was maar een kort moment in het debat over het herfstakkoord: het venijnige uitvalletje van Thieme (PvdD) naar Slob (CU). „U moet wel eerlijk zijn, meneer Slob. U gaf uw steun aan dit kabinet omdat u voor uw achterban wat cadeautjes wilde hebben. Dat is de echte reden.”
Je kunt om dat soort aantijgingen glimlachen en ze beschouwen als een onvermijdelijk onderdeel van het politieke spel. Je kunt ze pareren met een nog venijniger tegenaanval. Je kunt er ook, zoals Slob deed, netjes en inhoudelijk op antwoorden. Die laatste keuze verdient de voorkeur.
Het kostte de CU-leider uiteindelijk trouwens weinig moeite het verwijt onschadelijk te maken. Waar doelde mevrouw Thieme eigenlijk precies op? Op de verbeterde inkomenspositie van gezinnen misschien? „Nou, er zijn in Nederland 2,5 miljoen gezinnen met kinderen. Dat getal overstijgt ruimschoots mijn achterban. Investeren in gezinnen is voor iederéén van belang.” Incident afgehandeld.
Toch is het zinvol nog íéts langer stil te staan bij Thiemes onbesuisde uitval. Vooral omdat dit type kritiek in politiek en media vaker, om niet te zeggen stééds vaker, voorkomt. „Oooh, meneer Janse, u voert een pleidooi voor die en die maatregel? Aha, wij hebben u wel door, hoor. Dat doet u natuurlijk om het wegzakken van uw partij in de wekelijkse peilingen te keren.” Of: „Weet u, beste krantenlezer, waarom partij X niet meedoet aan de formatiebesprekingen? Heel simpel: zij beweert weliswaar dat zij programmatisch niet bij partij Y en partij Q past, maar in werkelijkheid is zij bang voor het kiezersvolk, dat haar ook de vorige keer na regeringsdeelname zwaar heeft afgestraft.”
Let wel: het probleem in deze redeneringen is niet dat zij uitgaan van de gedachte dat politici altijd met een schuin oog naar hun kiezers kijken. Die veronderstelling zal in zijn algemeenheid best kloppen. Daar zijn deze mensen ook politici voor.
Het probleem is dat het regelmatig –in Kamerdebatten of in krantenanalyses– bij deze constatering blijft. Politicus Pieterse of partij A handelt zus en zo… uit electorale overwegingen. Punt uit.
Het grote bezwaar van die benadering is de gemakzucht en de eenzijdigheid ervan. Wie eenmaal heeft vastgesteld dat het CDA of zijn partijleider Buma –om maar iets te noemen– een wat rechtsere koers gaat varen uit angst voor zijn kiezers, hoeft zich vervolgens niet meer te buigen over de vraag of die rechtsere koers misschien beter of slechter is voor Nederland. Die is klaar en kan achterover leunen. Aan de waarheidsvraag komt hij niet toe.
Heel de politiek terugbrengen tot de vraag wie wint en wie verliest, wie boven ligt en wie onder, wie stijgt en wie daalt, leidt tot een geweldige reductie van de werkelijkheid en tot een betreurenswaardige verplatting van het debat en van de verslaglegging.
De journalist die uitsluitend vanuit die invalshoek naar de gebeurtenissen kijkt, helpt kijkers, luisteraars of lezers geen stap vooruit. Zo iemand komt, als voormalig PvdA-leider Cohen in 2011 een werkgelegenheidsplan presenteert, niet verder dan de voortdurend herhaalde tegenwerping „dat dit, meneer Cohen, toch geen slim voorstel is, aangezien de PvdA in de peilingen blijft zakken.” En zo’n redacteur blijft, als hij in 2009 VVD-leider Rutte interviewt over diens stelling dat ontkennen van de Holocaust niet strafbaar mag zijn, hulpeloos steken in het bezwaar „dat zo’n stelling, meneer Rutte, niet al te handig lijkt in campagnetijd.”
Het zou daarom goed zijn als politici én media hun electorale mal wat vaker in de kast laten, om zich primair te richten op de inhoudelijke thema’s van de politiek. Laat hen díé uitleggen, analyseren en promoten. Dat politiek tevens een electorale kant heeft, … dat kunnen kiezers en mediagebruikers zelf wel bedenken.