Enkel genade
Psalm 89:2
„Ik zal de goedertierenheden des Heeren eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekendmaken, van geslacht tot geslacht.”
Het was alleen gunst dat God de Vader een Middelaar, een nieuw Verbondshoofd wilde toelaten, tot herstel van wat verbroken was. Maar nog oneindiger is Gods goedheid dat Hij Gods eigen Zoon daarvoor zond, zodat de Heere der heerlijkheid daarvoor een tijd Zijn hemelse troon verlaten moest. En dat om Davids Zaad te worden, Zijn broederen in alles gelijk, en op het diepste vernederd. Om zo als de tweede Adam dat heil voor de Zijnen te verwerven.
Vervolgens past hij dat heil in Zijn koninkrijk toe. Overal noemt de Schrift het een grote liefde en onbegrijpelijke genade. Zacharias haalt het met recht aan in zijn lofzang, als een vrucht van de innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze God, waarmee ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte.
Laten we slechts overwegen hoe heel Gods weg met de uitverkorenen in Christus enkele goedertierenheid is en dat ze in de wereld gebracht, onderhouden, en in Gods lankmoedigheid bewaard worden.
Daarna worden ze uit hun vervreemding eerst teruggebracht in de tijd van het welbehagen, de tijd der minne. Dat gebeurt wanneer ze vertreden liggen in hun bloed, geworpen op de vlakte van het veld, vanwege de walgelijkheid van hun ziel. Geen oog heeft medelijden met hen, dan het oog van Hem, Die ze aanziet. Hij zegt tegen hen bij herhaling: „Leef, in uw bloed” (Ezech. 16).
J. J. Brahé, predikant te Vlissingen
(”Ethans onderwijs”, 1765)