Overleven in oorlogstijd
Titel:
”Malka Mai”
Auteur: Mirjam Pressler, vert. Elly Schippers en Gerrit Bussink
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2003
ISBN 90 4510 022 3
Pagina’s: 246
Prijs: € 13,95. „De dag dat alles begon verschilde in niets van de vorige dagen, behalve dat het misschien nog een beetje warmer was. Malka merkte het meteen toen ze haar ogen opendeed. De zon scheen fel door het bloemetjesgordijn en wierp grillige bonte vlekken op haar witte deken.” Zo begint ”Malka Mai”, het boek waarvoor Mirjam Pressler in Duitsland in 2002 de belangrijke Deutsche Bücherpreis ontving.
Mirjam Pressler schrijft niet alleen, ze vertaalt ook Nederlandse jeugdboeken -bijvoorbeeld het dagboek van Anne Frank- in het Duits. Ze doet veel om de Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur in Duitsland te introduceren. Mooi dat haar werk in de Nederlandse vertaling uitstekend leest.
”Malka Mai” begint in september 1943 en eindigt in maart 1944; aan iedere maand is een apart hoofdstuk gewijd. De gebeurtenissen worden deels vanuit Malka, deels vanuit haar moeder Hanna Mai beschreven.
Malka woont met haar moeder, die arts is, en haar grote zus Minna vlak bij de Pools-Hongaarse grens. Als volgens geruchten alle Joden uit het district zullen worden gedeporteerd, wordt Hanna bij een gewonde boer geroepen. Ze neemt Malka en Minna mee, want voor een arts geldt echt geen uitzonderingspositie: „een jood is een jood, er wordt geen verschil gemaakt.” De boer laat hen naar de Hongaarse grens brengen. Zo ver komen ze niet, maar wel bij een van Hanna’s patiënten diep in het bos. Die vraagt aan Hanna of ze Malka niet bij haar wil laten. „Geen sprake van, we blijven bij elkaar. Of we halen het samen, of helemaal niet”, zegt moeder tot Malka’s grote opluchting.
Isolement
In Hongarije wordt Malka ernstig ziek. Hanna onderhandelt met een mensensmokkelaar om mee te mogen naar Boedapest. Zonder Malka vertrekt de groep: zij zal later per trein gebracht worden. Mooi plan, maar ze wordt aan haar lot overgelaten: „Je moeder wacht in Munkatsch op je, daarna wil ze verder naar Boedapest. Je moet iemand anders zoeken die je helpt, ik kan niets meer voor je doen.”
Zo begint Malka’s aangrijpende tocht. Even lijkt ze een veilig onderkomen te hebben bij lieve mensen in het bos. Ze helpt zo veel ze kan. Vooral van Antek, het ’bijzondere’ jongetje, een mongooltje, houdt ze. Ze maakt een bal van lappen: „Teresa gaf haar een zoen toen Antek van plezier hard lachte en achter de bal aan kroop.” Maar het wordt te gevaarlijk en ze moet naar het getto. Alleen, helemaal alleen.
Daar wordt haar isolement steeds groter: ze ’woont’ in een kolenkelder, scharrelt zo goed en zo kwaad als het gaat wat voedsel bij elkaar, weet de razzia’s steeds te ontlopen, maar ziet na elke Duitse actie meer dood en verderf. Dat ze het overleeft wordt steeds bijzonderder naarmate de maanden verstrijken. Stukje bij beetje raakt Malka de band met andere mensen, en daarmee met het leven, kwijt. Haar moeder wordt voor haar ”dokter Mai”. Als ze zwaar ziek in het ziekenhuis ligt en ook daar net zo’n ’bijzonder’ jongetje tegenkomt als Antek, maakt ze weer een bal van lappen. Na een razzia vindt Malka die bal in het volledig lege ziekenhuis en houdt hem tegen haar gezicht: „Hij was nog vochtig van zijn speeksel.”
Als Malka een slak doodtrapt, „langzaam en zonder iets te voelen”, markeert die handeling haar wanhopige eenzaamheid: zij was altijd een kind dat intens hield van de natuur en dat Liesje, haar pop, optilde om samen naar een torretje te kijken.
Aangrijpend
Mirjam Pressler schrijft in haar nawoord dat ze het verhaal heeft geschreven op grond van een ware geschiedenis: „Tegenwoordig woont Malka Mai in een voorstad van Tel Aviv. Ze heeft twee kinderen en twee kleinkinderen.” Pressler besteedt veel aandacht aan Malka’s moeder, Hanna Mai. Toch blijft zij iemand voor wie je als lezer niet gemakkelijk sympathie voelt. Ze heeft opportunistische trekjes, ze denkt dat de Duitsers haar wel met rust zullen laten omdat zij hen altijd heeft geholpen, ze krijgt het maar niet voor elkaar om echt op zoek te gaan naar haar dochter. Zelfs als bekend is waar Malka is, moet uiteindelijk de moeder van Teresa tweemaal op pad om haar te gaan halen. Hartverscheurend is het einde waar Malka de stem van haar moeder hoort. Malka zegt: „Waar is Teresa? Ik wil naar Teresa.” Het is tussen moeder en dochter nooit meer goed gekomen, getuige Malka’s vertrek naar Palestina: Hanna was erop tegen dat haar dochters naar Erets Jisrael, naar hun vader, zouden gaan.
Ook al lijk je die vraag nauwelijks meer te mogen stellen: is ”Malka Mai” een boek voor kinderen vanaf 12 jaar, zoals de begeleidende brief van de uitgeverij stelt? Ik zou van die 12 jaar liever een jaar of 15 maken; het verhaal vergt beslist veel van de lezer. Hoe ingehouden ook verteld, er zitten aangrijpende, misschien zelfs schokkende, episodes in: bijvoorbeeld die waarin Malka een jongen die ze kent dood in de goot ziet liggen, zich afvraagt of ze zijn warme sjaal mee zal nemen en moet toezien hoe anderen onmiddellijk alles van de dode meepakken dat ze kunnen gebruiken.
Toen ik het boek las moest ik steeds aan Jona Oberski’s ”Kinderjaren” denken, een verhaal dat volledig vanuit een erg jong kind wordt verteld. Hoe gruwelijk de gebeurtenissen ook, Oberski’s hoofdpersoon heeft, zelfs als zijn beide ouders gestorven zijn, altijd nog volwassenen om zich heen die hem helpen. Anders dan Malka, die volledig alleen is. Toch is dat boek altijd bij de literatuur voor volwassenen ingedeeld, ook al vind je wel stukken ervan in bloemlezingen jeugdliteratuur en is het ook als uitgave voor de onderbouw van de middelbare school verschenen. Vreemd dus eigenlijk dat ”Malka Mai” als jeugdboek, zelfs voor kinderen vanaf 12 jaar, wordt gepresenteerd. Blijft echter overeind dat Malka Mai een boek is dat je niet snel vergeet.