Gevecht tegen uitdijende overheid moet doorgaan
Twee keer kwam het woord op 17 september, tijdens het uitspreken van de Troonrede, over de lippen van onze koning: participatiesamenleving. Een term waarin VVD en PvdA elkaar blijkbaar hadden gevonden, en die zij vermoedelijk onder meer hanteerden om onder hun wat kale opsomming van beleidsvoornemens toch nog iets van een ideologisch fundament te leggen.
Van het gebruik van deze term kun je van alles vinden. Bijvoorbeeld dat het niet zo verstandig was hem in de Troonrede zo plompverloren, zonder veel uitleg en context, te droppen. Zoiets veroorzaakt gemakkelijk onzekerheid en angst. Dat zo’n losse term veel vragen oproept, bleek al meteen tijdens de algemene politieke beschouwingen, waar diverse fractievoorzitters er wel aan refereerden, maar tegelijk lieten merken niet goed te weten wat ze met dit stickertje aan moesten.
En zo zijn er meer kritische kanttekeningen te plaatsen. Bijvoorbeeld bij de overenthousiaste toelichting van premier Rutte, die de indruk wekte dat burgers staan te popelen om op tal van beleidsterreinen hun eigen verantwoordelijkheid te gaan nemen. („Wat? Mogen we echt voor onze eigen ouders gaan zorgen? Heerlijk! Mag het morgen al?”)
De werkelijkheid is anders. Natuurlijk willen wij dat de overheid onze vrijheid niet met lastige regels inperkt. Maar als de nood aan de man komt, als we in financiële problemen raken, of als ergens een kleinere of grotere ramp plaatsvindt, stellen we diezelfde overheid graag en subiet verantwoordelijk. En de calculerende burger, die al te gemakkelijk zijn hand ophoudt bij Vadertje Staat? Dat is altijd mijn buurman, nooit ikzelf.
Toch nemen die kritische kanttekeningen niet weg dat het eigenlijk ook weer heel simpel is. Welk etiket we er ook op plakken –participatiesamenleving, slanke overheid of wat dan ook–, dat we naar een maatschappij toe moeten, en ook daadwerkelijk gaan, met een lagere collectieve lastendruk, waarin de overheid haar burgers minder garanties biedt, is evident.
Vergelijk onze samenleving eens met die van rond 1983, toen CDA-premier Lubbers net begonnen was aan zijn grote saneringsoperatie. In die tijd kon een student nog eindeloos lang studeren zonder dat hij zijn studiebeurs kwijtraakte, kon een werkloze nog zevenenhalf jaar in de WW doorbrengen, had diezelfde werkloze nog het recht pas een baan te accepteren als die bij zijn opleiding en werkervaring paste, en bestond er in de bijstand nog geen vermogenstoets.
Sinds die tijd is de Nederlandse sociale zekerheid –hoewel wereldwijd gezien nog altijd gedegen– drastisch versoberd. Dat blijkt ook uit de cijfers. Ging dertig jaar geleden nog ruim 17 procent van de overheidsuitgaven naar de sociale zekerheid, inmiddels is dat gezakt tot onder de 13.
Maar het gevecht tegen een uitdijende overheid moet altijd doorgaan en gaat ook continu door. Het grote probleem van nu zijn de almaar stijgende zorguitgaven. Die besloegen rond 1980 nog slechts 4,6 procent van de overheidsuitgaven, maar hebben inmiddels de 10,7 procent bereikt. En zullen, als de overheid en de zorgsector niet ingrijpen, nog verder de pan uit rijzen.
Als de lancering van de term participatiesamenleving ook maar iets heeft bijgedragen aan een grotere bewustwording van dit soort problemen, is dat al pure winst.
Tegelijk geldt: fraaie termen alleen zijn niet genoeg. Er moet ook daadwerkelijk iets veranderen in de attitude van mensen én in wet- en regelgeving. De komende maanden, waarin het parlement zich buigt over de diverse deelbegrotingen van het kabinet, zullen laten zien of het ambitieuze P-woord ook effectief handen en voeten kreeg in het beleid voor de komende jaren. En of dit beleid door een politieke meerderheid wordt gesteund of niet.