Pierre Piccinin was gekidnapt door jihadisten
De Belg Pierre Piccinin zat vijf maanden gevangen bij jihadistische groepen in Syrië. Begin deze maand kwam hij vrij. In Brussel blikt hij terug op de ontvoering.
Het is 8 april, midden in de nacht. Pierre Piccinin (40) rijdt samen met de Italiaanse journalist Domenico Quirico de Syrische stad Qussair uit, op weg naar Damascus. Ter bescherming zijn twee soldaten meegegaan van het Vrije Syrische Leger, de rebellenbeweging waarmee Piccinin goede contacten onderhoudt en met wie hij al verschillende keren eerder in Syrië is opgetrokken. Piccinin vertrouwt hen volledig.
Maar dan duikt, nog maar net buiten de stad, een auto op die met de lichten seint en dwars over de weg gaat staan. Uit de wagen komen vijf mannen die met kalasjnikovs in de lucht schieten en Piccinin en Quirico uit de auto dirigeren. De twee begeleiders doen niets om de actie te voorkomen. Ze staan daarentegen gemoedelijk met de rebellen te praten.
Piccinin en Quirico zijn gekidnapt.
Het is eind september als Piccinin een hotel in zijn woonplaats Brussel komt binnengelopen. Vijf maanden was hij in handen van jihadistische groepen in Syrië. Hij ging van hand tot hand: de ontvoerders waren leden van een soort bandietengroep onder leiding van sjeik Abu Omar. Later kwam hij in handen van de al-Nusrabrigade en de al-Farukbeweging. Alle groepen werken in meerdere of mindere mate met elkaar samen.
De ruige baard die te zien was op de foto’s van zijn terugkeer in België, 8 september, is er weer af. Piccinin draagt een overhemd en jasje. Er komt koffie op tafel. Sinaasappelsap. Zakenmannen borrelen na een drukke werkdag na. Syrië is hier ver weg. „Ik krijg nog wel geregeld beelden van de kidnap voor de geest, maar het gaat goed”, zegt hij. „Voor mijn ouders is het allemaal nog het ergste geweest.”
Zij kregen in al die tijd één levensteken van u.
„De rebellen zeiden na de ontvoering dat ze onze ambassades in Libanon op de hoogte hadden gesteld en dat onze familie dus van ons lot afwist. Dat bleek niet waar te zijn. Pas begin juni lukte het me in een onbewaakt ogenblik een telefoon te pakken te krijgen en mijn moeder te bellen. Ik hoorde aan haar stem dat ze alle verwachting al had verloren en me al dood had gewaand.
Toen ik dat aan een Russische journaliste vertelde, citeerde zij de schrijver Poesjkin: „Moeder verliezen nooit hun hoop.” Maar toch. Het is voor mijn ouders iedere dag een martelgang geweest, die vijf maanden. Ze zijn al wat ouder, ze konden nauwelijks slapen. Hun lijden is ook voor mij het ergste geweest.”
Hoe heeft u die vijf maanden zelf beleefd?
„Eerlijk gezegd: de eerste tijd vonden we het best interessant. Het was een uniek inkijkje in de wereld van de jihadistische rebellengroepen. We dachten dat het na een week of wat wel voorbij zou zijn. Zeker na twee maanden werd het echter zwaar. De laatste vijf dagen bij de rebellen van Abu Omar in Qussair waren verschrikkelijk. We zaten opgesloten in een donkere kelder vol kakkerlakken. Ondertussen vielen er in de buurt volop bommen.”
Zelfmoord
Na de bombardementen door regeringstroepen en Hezbollahstrijders, besloten de rebellen de omsingelde stad te verlaten. Piccinin en Quirico kwamen vervolgens in handen van afdelingen van al-Nusra en al-Faruk.
Piccinin is even stil, zegt dan: „We dachten dat we vrij zouden komen, maar dat gebeurde niet. Na twee, drie maanden gevangenschap dachten we op een gegeven moment dat het maar beter was zelfmoord te plegen. We zagen geen oplossing en verwachtten dat de rebellen ons vroeg of laat toch zouden doden. We hebben toen echter aan onze families gedacht. Quirico heeft een vrouw en twee kinderen. Ik heb een hechte band met mijn ouders.”
Hoe zag een gemiddelde dag eruit voor u?
„Zitten, zitten, zitten. ’s Morgens zetten de rebellen ons vaak in de hoek van de kamer en dat was dan onze plek.”
Dat klinkt eindeloos saai.
„Ze hadden ons alle spullen afgenomen, maar ons wel pen en papier terug gegeven. We konden dus wat schrijven. Bovendien hadden we onze boeken: we hadden er gezamenlijk een stuk of vijf en die hebben we stukgelezen. We vertelden aan elkaar bovendien de inhoud van boeken die we eerder gelezen hadden.
’s Nachts was het moeilijk om te slapen. Soms sliepen we tussen de rebellen in, meestal echter in een afgesloten ruimte. We konden dan ook geen gebruikmaken van het toilet, totdat zij de deur ’s morgens weer opendeden. Soms bonsden we op de deur, maar kregen we geen antwoord.”
Wat voor figuren waren de rebellen?
„Het waren meest Syriërs. Er zijn veel buitenlandse strijders in Syrië, maar wij hebben die alleen bij al-Nusra gezien. Lezen deden de rebellen in het geheel niet, ze hadden alleen een Koran. Ze keken wel televisie.”
Hoe behandelden ze jullie?
„Verschillend, maar meestal niet zo best. Wij waren christenen, dus ze noemden ons ”de honden”. We kregen één keer per dag eten: datgene wat overschoot van hun eigen maaltijd en verder negeerden ze ons. Individuele leden wilden nog weleens toegankelijker zijn. Zo was er bij al-Faruk één jongen die ons wel eens wat extra’s toeschoof.
Opmerkelijk genoeg hebben we het in de twee weken bij al-Nusra het beste gehad. De groepen van Abu Omar en al-Faruk flirten met het islamisme, maar het zijn meer bandieten. De jongens van al-Nusra zijn de echte jihadisten die weten wat er in de Koran staat. Daar staat dus onder meer in dat moslims respectvol moeten omgaan met mensen van het Boek en daar horen christenen ook bij. Bij al-Nusra mochten we onze kleren wassen en kregen we drie keer per dag te eten. Er werd zelfs een keer spaghetti voor ons gekookt omdat Quirico een Italiaan is.” Hij lacht. „Het was een soort vakantie.”
De ideologie van al-Nusra is intussen uiterst extreem.
„Ja, absoluut. De beweging heeft ons uitgebreid voorgelicht over hun identiteit en plannen. Ze vertelden dat ze van Syrië een jihadistische staat willen maken om daarna door te stoten naar Europa, te beginnen bij Spanje. Dat beschouwen ze nog altijd als een islamitisch land. Heeft Spanje een christelijke koning? Dan moet die uit de weg worden geruimd. Via Egypte willen ze bovendien Afrika voor het jihadisme winnen.”
Heeft u enig idee wat de rebellen met jullie wilden?
„Ik heb geen idee. België heeft geen losgeld betaald, dat weet ik wel. Het meeste werk rond onze vrijlating is overigens door de Italiaanse veiligheidsdiensten gebeurd. Of zij betaald hebben, weet ik niet.”
U bent al acht keer in Syrië geweest en bent bovendien eerder gevangengezet door het regime. Wat drijft u om er telkens weer heen te gaan, ondanks waarschuwingen om het niet meer te doen?
Hij haalt zijn schouders op. „Het is persoonlijke interesse. Waarom willen sommige mensen weten hoe er in de oudheid wijn geperst werd in Galilea? Ik ben leraar, maar daarnaast geïnteresseerd in de ontwikkelingen in de Arabische wereld. En je begrijpt niet wat er gaande is als je niet ter plaatse bent. Vanachter mijn bureau in Brussel kan ik van alles schrijven over Syrië, maar dat is niets waard.”
U reisde de afgelopen jaren ook naar landen als Libië, Jemen en Mali. Houdt u van gevaar?
Piccinin begint te lachen. Dan, serieus: „Ken je de rooms-katholieke geestelijke Paolo, die in het noorden van Syrië werkte? Verdwenen, vermist. Ken je Edouard Elias, een Franse fotograaf? Vermist in Syrië. Waarom waren ze daar? Ze hadden daar hun werk te doen. Ik ben niet de enige die dergelijke dingen doet. Het is van groot belang dat er mensen ter plaatse zijn om te weten wat er speelt. Waar moeten landen anders hun politiek op baseren? Het is daarnaast zeer belangrijk mensen in het Westen te laten weten hoe de mensen daar lijden. ”
Er zijn mensen die ook diepgaand geïnteresseerd zijn in de Arabische wereld en toch het gevaar niet zozeer opzoeken als u.
„Ik ben niet getrouwd, heb geen kinderen. Dat maakt verschil. Toen ik twee jaar terug naar Jemen ging, heeft mijn moeder me wel dringend gevraagd of ik niet eens op zou willen houden met het reizen naar dergelijke landen.”
U bent verraden door het Vrije Syrische Leger, dat te boek staat als een betrouwbare partner voor het Westen.
„Ja, dat was een schok. Maar ik heb het Vrije Syrische Leger niet laten vallen. De commandant in Aleppo vertrouw ik nog altijd volledig. Het feit is echter dat het Vrije Syrische Leger terrein verliest aan de jihadisten en dat onderafdelingen ontrouw worden aan de beweging. Dat is ook het geval in Qussair. ”
U bent christen. Wat betekende het geloof voor u tijdens die vijf maanden in gijzeling?
Piccinin peinst even. „In het begin was het een belangrijke steun voor ons. Ik heb veel gebeden en we deden dat ook samen: Domenico is ook katholiek. Het kan natuurlijk zijn dat ons geloof niet groot genoeg was, maar we hebben geen antwoord gekregen. Op geen enkele manier.
Ik ben opgevoed met de verhalen van christelijke martelaren die zich vol geloof voor de leeuwen lieten gooien. Ik denk nu echter dat velen hun geloof behielden tot ze oog in oog met de leeuwen kwamen te staan. Toen merkten ze dat ze er alleen voorstonden. Dat gevoel had ik.
Ik heb geen enkel teken van Gods aanwezigheid gemerkt in die vijf maanden. Ken je de psalmen waarin over God gezegd wordt dat Hij een schild is voor wie op Hem vertrouwt en dat God niet zal toelaten dat hij geslagen wordt? Het is een leugen.”
Dat klinkt resoluut.
„Ik moet mijn geloof weer van de grond af opbouwen. Misschien moet ik een paar weken in een klooster op het platteland of een paar goede en lange gesprekken voeren met een geestelijke. Misschien komt het dan beetje bij beetje terug.”
Bent u geslagen?
„Jazeker.” Piccinin vertelt het verhaal van een ontsnappingspoging, half augustus. Hij tekent op een viltje het huis waar ze toen gevangenzaten, bestaande uit twee kamers met een gang ertussen. Piccinin en Quirico verbleven in de ene kamer, de rebellen in de andere. In de gang hingen de jassen van de rebellen en de kalasjnikovs.
Piccinin: „De rebellen hadden laten doorschemeren dat ze ons zouden moeten doden. Daarom besloten we een poging te doen om te ontsnappen. We wisten op een onbewaakt moment uit een jas twee granaten te bemachtigen. Ons plan was die in de kamer van de rebellen te gooien en dan te vluchten.”
Heftig plan.
Hij heft zijn hand op. „We hebben het niet daadwerkelijk gedaan. Maar op zulke momenten denk je niet diep over dit soort dingen na: je leeft in een soort roes. Op de avond van 14 augustus merkten we dat we niet in het oog gehouden werden. We zijn toen de gang op gelopen, hebben twee kalasjnikovs meegenomen en zijn weggelopen. Twee dagen waren we vrij, totdat soldaten van het Vrije Syrische Leger ons aanhielden. Zij droegen ons weer over aan al-Faruk.”
Dat was de tweede keer dat het Vrije Syrische Leger u verraadde.
„Ja, opnieuw. Het was echter in een regio, aan de grens met Turkije, waar al-Faruk feitelijk aan de macht was. Het Vrije Syrische Leger stond dus feitelijk onder hun controle. Terug in het kamp werden we gestraft voor de ontsnappingspoging. Ze knipten met een schaar bijvoorbeeld voortdurend in het puntje van onze tong. We hoefden gelukkig geen zware martelingen te ondergaan, maar toen zijn we dus geslagen.”
En stelden de psalmen u teleur. U zit nu echter levend en wel hier.
„Ja, maar we zijn wel geslagen. Bedoel je dat God ons eerst tuchtigt om ons daarna…?”
Ik heb daar geen theologie bij. Ik vraag naar uw ervaring.
„Nee, ze doodden ons niet. We waren iets waard. Dat is het verhaal.”