Roel Coutinho: Altijd de waarheid vertellen
Sommigen noemen hem licht provocatief, ietwat venijnig en een tikje wantrouwend. Roel Coutinho (67) geeft het allemaal ruiterlijk toe en blijft erbij glimlachen. „Maar zeg nooit dat ik niet integer ben.”
Eigenlijk heeft hij enkele maanden geleden al afscheid genomen van zijn centrum, het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in Bilthoven. Als gast heeft hij er echter nog steeds een kamertje en een computer. Maar welke epidemie er ook uitbreekt de komende tijd: Coutinho zal niet meer verschijnen in de media om er zijn zegje over te doen. „Er is een opvolger benoemd en ik ga hem zeker niet voor de voeten lopen. Hij is zeer bekwaam en moet nu zijn weg vinden. Mijn tijd hier is voorbij.”
Dat ”hier” is het Centrum Infectieziektebestrijding bij het RIVM in Bilthoven. Het centrum bestaat acht jaar en sinds de oprichting is Coutinho er directeur. „Een geweldige kans, die me echt in de schoot geworpen werd. We hebben hier iets fantastisch neergezet met elkaar.”
Epidemioloog Coutinho oogt, hoewel hij al enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd is gepasseerd, bepaald nog niet uitgewerkt. Hij geeft enkele dagen per week les als hoogleraar in de epidemiologie en preventie van infectieziekten aan de Universiteit Utrecht en regelmatig verschijnen er mede van zijn hand artikelen over zijn vakgebied. „Ik vind het heerlijk dat ik nu juist voor dat lesgeven en voor het doen van onderzoek op mijn vakgebied weer meer tijd krijg.”
Dat vakgebied is eigenlijk geneeskunde. „Ik heb lang gedacht dat ik gewoon internist of chirurg zou worden. En de psychiatrie vind ik trouwens ook prachtig. Maar eerlijk gezegd ben ik geen goede dokter. Daarvoor ben ik toch te veel iemand van de grote lijnen.”
Geconfronteerd met soms niet al te vriendelijke uitspraken van anderen over hem, blijft hij ontspannen. Wetend dat er genoeg goede eigenschappen en lof van velen in het vak tegenover staan. „Je roept soms weerstand op in dit vak. En ik ken mezelf ook wel een beetje. Maar als er aanvallen op m’n integriteit gedaan worden, dan haak ik af.”
Coutinho kreeg, voor hemzelf totaal onverwachts, bekendheid toen hij begin jaren tachtig werkzaam was bij de GGD in Amsterdam. „Het was de tijd dat de eerste gevallen van aids openbaar kwamen. Juist toen was ik bezig met een onderzoek naar seksueel overdraagbare ziekten onder homoseksuele mannen. Ik stond dus op het juiste moment op het kruispunt.”
Het was de tijd dat Coutinho slapeloze nachten had over de snelle verspreiding van aids. „We kunnen ons dat nu misschien niet meer zo voorstellen, maar we waren echt een beetje radeloos. Er was geen hogere instantie waarmee je kon spreken, er was geen plan, er was eigenlijk niets en niemand. Dat was een bijzondere situatie, die ik later zo niet meer heb meegemaakt.”
Toch keek juist later, toen u directeur was van het Centrum Infectieziektebestrijding, iedereen letterlijk en figuurlijk naar u als er een nieuwe infectieziekte opdook.
„Tijdens mij werk als directeur van het Centrum Infectieziektenbestrijding was het anders. Toen aids de kop opstak, hadden we geen plan, we moesten het allemaal zelf verzinnen. Dat heeft me enorm geraakt en beziggehouden. Maar later, toen ik directeur was van het Centrum Infectieziektebestrijding, heb ik dát nooit meer gehad. We wisten waar we voor stonden, we wisten wat we konden. Dat was totaal anders.”
In de tijd dat de eerste aidspatiënten zich meldden, legde u een verband tussen promiscue gedrag van homoseksuele mannen en de mogelijke besmetting met aids. Dat werd u niet door iedereen in dank afgenomen.
„Ik was goed bekend met de leefstijl van homoseksuele mannen omdat we bij hen net onderzoek hadden gedaan naar overdraagbare seksuele aandoeningen. En hoe je het ook wendt of keert: de feiten waren dat aids juist voor homoseksuele mannen met wisselende seksuele contacten een gevaar bleek. Als dat de feiten zijn, moet je dat ook gewoon zeggen. Ik snap best dat de homobeweging, zeker in die tijd, bang was voor discriminatie. Maar dat wil niet zeggen dat je dus de feiten maar net iets moet verdraaien of verdoezelen. Mensen hebben recht op de waarheid en de werkelijkheid. Daarin ligt volstrekt geen moreel oordeel van mijn kant. Ik heb geen mening over het gedrag van mensen. Maar ik zeg wel wat de feiten zijn.”
Ben u nooit bang geweest, bijvoorbeeld bij de uitbraak van de Mexiaanse griep in 2009, dat die eerlijke houding tot paniek zou leiden bij het grote publiek?
„Ik ben zelf nooit in paniek geweest en ben ook altijd zeer sceptisch geweest over bijvoorbeeld de vergelijking tussen de Mexicaanse griep en de Spaanse griep. Voor paniek was gewoon geen reden. Bij de uitbraak van de Mexicaanse griep gaf ik aan hoe de situatie was en wat er moest gebeuren. Vervolgens moest de politiek de beslissingen nemen. Daar ligt dan ook de verantwoordelijkheid.”
Juist door dat optreden van de overheid in 2009, die miljoenen vaccins inkocht, werd u beschuldigd van nauwe banden met de farmaceutische industrie. De overheid nam een beslissing, maar u kreeg kritiek.
„Dat heb ik me aangetrokken omdat toen mijn integriteit in twijfel werd getrokken. Ik weet van het gevaar van nauwe banden tussen artsen en de farmaceutische industrie, maar die beschuldiging was onterecht. Ik heb het verwijt dan ook naast me neergelegd.”
U stond steeds met zichtbaar gemak de media te woord. Hebt u een training gehad?
„Nee. Maar het is echt niet het moeilijkste van het vak. Iedereen kan het gewoon leren. Ik heb er trouwens wel veel plezier in gehad.”
Zowel tijdens de polio-epidemie als recent met de mazelenepidemie werd u geconfronteerd met mensen die vanwege hun geloofsovertuiging zichzelf en hun kinderen niet laten inenten. Wat vindt u daarvan?
„Eigenlijk is het niet belangrijk wat ik ervan vind omdat het hier niet gaat om een mening die je met medische argumenten kunt veranderen. Het is geen kwestie van wetenschap, maar van geloof. Ik respecteer de overtuiging van mensen. Wel vond en vind ik het lastig als het om kinderen gaat. Ouders beslissen dan, zeker als het gaat om polio, over iets waar het kind levenslang de gevolgen van ondervindt. Ik vind dat moeilijk te aanvaarden.”
In sommige media zijn ouders die hun kinderen niet laten inenten wel kindermishandelaars genoemd.
„Het gaat om een diepe, religieuze overtuiging, dat heeft met kindermishandeling niets te maken.”
Bent u voorstander van verplichte vaccinatie?
„Nee, dat levert alleen maar meer narigheid op. Als je iets oplegt, wordt de weerstand sterker. Dat is ook bij vaccinatie zo. Niet aan beginnen dus.”
Als u terugkijkt, welke epidemie heeft op u dan het meeste indruk gemaakt?
„Als ik alles de revue laat passeren, is dat toch mijn periode in Amsterdam geweest ten tijde van de eerste aidsgevallen. Het ging in het begin om enkele gevallen maar het aantal bleef maar stijgen en we hadden geen behandeling. Het heeft decennia geduurd, maar er zijn inmiddels wereldwijd wel miljoenen mensen gestorven aan aids. Over een epidemie gesproken.”
U bent van Joodse komaf. Wat hebt u met het Jodendom?
„Ik ben niet gelovig. Mijn ouders en mijn grootouders deden al niets meer aan het geloof. Ik ben er niet mee opgegroeid. Ik ben twee keer in Israël geweest en vond het mooi om daar te zijn. Vooral Jeruzalem vond ik indrukwekkend. Een stad die voor gelovige Joden, christenen en moslims zo belangrijk is. Dat maakt indruk.”
Uw ouders hebben in de oorlog ondergedoken gezeten. In hoeverre hebben hun ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog invloed gehad op uw leven?
„Het was voor mijn ouders een schokkende ervaring dat ze ineens op hun Joods zijn werden beoordeeld terwijl ze volstrekt niet gelovig waren. Hun ervaringen destijds hebben natuurlijk invloed gehad op mijn leven. Ik ben niet voor niets zo wantrouwend. Dat houdt verband met hun ervaringen toen.”
Hoe staat u tegenover religie?
„Ik geloof niet dat er meer is dan dit. Ik kan niet in een hiernamaals geloven.
Noemt u zich atheïst of meer agnost?
„Nou ja, hoe zal ik het noemen? Ik denk wat dit betreft heel biologisch. We zijn ontstaan door evolutie en zullen straks weer tot stof wederkeren. Dat is het, ook al zou ik graag willen dat het anders was. Het is nu eenmaal een prettige gedachte dat er meer is dan dit leven.”
„Ik raak nooit in paniek”
1 Kerk en staat moeten gescheiden zijn.
„Absoluut. Dat is een belangrijk principe in onze samenleving. Als er geen scheiding is tussen kerk en staat, krijg je grote moeilijkheden. Kijk maar naar sommige islamitische landen.
Het geldt overigens naar twee kanten. De overheid moet zich niet bemoeien met gelovigen en de kerk niet met de overheid. Ik ben daarom ook tegen verplichte vaccinatie. Al houd ik er, ik zeg het nog maar een keer, grote moeite mee dat ouders zulke verstrekkende beslissingen nemen over het leven van hun kinderen.”
2 We moeten de vrijheid van onderwijs ongemoeid laten.
„Zeker weten. Dat is een grondrecht waaraan we niet moeten tornen. Wel is het zo dat de overheid de eisen opstelt en dat het onderwijs dus goed en van hoog niveau moet zijn. Op welke school van welke kleur dan ook.”
3 Wat heeft u met orthodoxe christenen?
„Aan de ene kant heb ik respect voor hen. Ik zie het vele goede dat het geloof voor mensen kan betekenen. Vooral in Amerika zie je heel sterk dat het geloof samenbindt. Als Amerikanen van de ene naar de andere plaats verhuizen, is het de kerkelijke gemeenschap die verbindt, waardoor ze gemakkelijk worden opgenomen in hun nieuwe woonomgeving. Dat is prachtig. Ik ben ook jaloers op het feit dat christenen geloven in iets waarin ik niet kán geloven. Namelijk dat er na dit leven iets komt.
Je kunt onze cultuur, onze maatschappij nooit begrijpen zonder kennis van Joodse en christelijke waarden. Die hebben alles, werkelijk álles, gestempeld.
Aan de andere kant vind ik dat orthodoxie zelfgenoegzaamheid in zich heeft. Ik zag dat in Israël bij orthodoxe Joden. Hun levensstijl maakt duidelijk dat ze zich verheven voelen boven hun seculiere volksgenoten. Hetzelfde geldt voor orthodoxe christenen en moslims. Ik vind het niet te begrijpen dat je uitdraagt dat de ander, om welke reden dan ook, minder is dan jij.
Overigens: ik ben niet gelovig, maar heb wel redelijk veel Bijbelkennis. In m’n kindertijd las ik veel in de jeugdbijbel. Vooral de verhalen uit het Oude Testament las en herlas ik met veel plezier. Ik merk, nu ik ouder ben, dat ik daar veel van heb opgestoken en veel meer weet van de Bijbel dan een doorsnee niet-gelovige.
Wat die Bijbel betreft: daar lees ik nog steeds wel eens in. Niet als gelovige, maar gewoon, omdat ik de verhalen mooi vind.”
Uitgelicht
Epidemioloog Roel Coutinho (1946, geboren in Laren) bleef altijd zakelijk en nuchter. Hoe erg de epidemie ook was, met rustige stem en op grond van de feiten, deed hij in de media zijn verhaal. Het was het verhaal van een team deskundigen dat de zaken aankon, dat de nodige maatregelen nam en dat alles deed wat gedaan moest worden.
„Paniek? Ik ben nooit in paniek”, is zijn standaardantwoord als hem gevraagd wordt hoe hij bijvoorbeeld de uitbraak van de Mexiaanse griep in 2009 heeft ervaren. En het feit dat dé epidemioloog van Nederland niet in paniek raakte, hield ook de anderen rustig. „Ik zeg hoe het zit en wat de feiten zijn. Meer niet. Waarheid en werkelijkheid, daar gaat het om.”
Roel Coutinho studeerde geneeskunde in Amsterdam, was werkzaam in Guinee-Bissau en Senegal en specialiseerde zich in de medische microbiologie. In 1977 werd hij hoofd van de afdeling volksgezondheid van de GGD in Amsterdam. In 1984 promoveerde hij.
Coutinho was een van de voortrekkers van de Amsterdamse cohortstudies naar hiv en aids. Van 1989 tot 2011 was hij hoogleraar in de epidemiologie en preventie van infectieziekten aan het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. In 2000 werd hij algemeen directeur van de GGD Amsterdam. Vijf jaar later werd hij directeur van het nieuw opgerichte Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, een functie die hij vervulde tot augustus dit jaar. Per 1 mei 2011 werd hij benoemd tot hoogleraar in de epidemiologie en preventie van infectieziekten bij de Universiteit Utrecht.
Coutinho is (co-)auteur van meer dan 500 wetenschappelijke artikelen en is redacteur van het tijdschrift AIDS.
De scheidend directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding blijft college geven aan de Universiteit Utrecht en hij blijft schrijven. „Maar mijn opvolger neemt het hier over, dus je zult mij niet meer in de media tegenkomen als de man van het Centrum Infectieziektebestrijding. Dat is bij mijn opvolger in uitstekende handen.”
Zijn werk is zijn hobby, maar hij heeft méér hobby’s. „Voetballen, reizen en naar de film gaan. Ik werk zo’n vijftig tot zestig uur per week, dus dat is niet bijzonder veel. Zaterdags werk ik niet, dan voetbal ik, onder andere. En ben ik volledig uitgeteld als ik thuiskom. Heerlijk.”
In deze artikelenserie wordt iedere maand de schijnwerper gericht op een persoon die vaak in het nieuws is of was. Nu: Roel Coutinho, scheidend directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding.