Orthodoxe christenen roepen bij niet-christenen bevreemding op
Vakantiereizen met een bezoek aan de amishdorpen in de Verenigde Staten. Nederlandse reisbureaus doen er goede zaken mee. En zij niet alleen. Ook onkerkelijke toeristen vinden het best interessant om eens rond te kijken bij die mensen die er wel heel eigenaardige gewoonten op na houden. Maar hoe lang duurt het nog voordat er –bij voorkeur op zondag– dagtrips worden georganiseerd naar zogenoemde strengreformatorische dorpen? De buitenwereld vindt refo’s in ieder geval algauw apart volk.
Wie op de Veluwe of in Zeeland woont, werkt en kerkt, moet op een warme zondagmiddag er niet meer vreemd van opkijken als rond de aanvangstijd van de kerkdienst vreemdelingen in vrijetijdskleding met de fiets in de hand vol verbazing staan te kijken naar het toestromen van gemeenteleden. Wat voor de orthodoxe Veluwenaar of Zeeuw heel gewoon is, vinden zulke vakantiegangers wel zeer bijzonder. Mensen die bij een temperatuur van rond de 30 graden keurig in rok of pak massaal toestromen naar een gebouw om daar ongeveer anderhalf uur stil te gaan zitten luisteren. Voor deze toeristen is het ook wel apart dat al die vrouwen en meisjes een hoed op hun hoofd hebben. Je ziet ze denken: „Knap warm, zo’n hoofddeksel.”
Soms hoor je als passerend kerkganger deze voorbijgangers vol verbazing hun vragen hardop uitspreken. Slechts weinig gemeenteleden beantwoorden ze, laat staan dat ze de vakantiegangers uitnodigen om mee naar binnen te gaan. Trouwens, dat zou in veel gemeenten ook wel wat opzien baren: mannen in een korte broek, vrouwen met een pantalon en een shirtje aan en ook nog eens niets op hun hoofd. Laat die toeschouwers maar buiten staan. Zo passeren twee leefwereld elkaar zonder contact te maken.
Natuurlijk kan men zeggen dat de christelijke levensstijl in onze geseculariseerde wereld vanzelfsprekend bevreemding oproept. Dat is ook zo. En dat geldt zeker als het om de uiterlijke dingen gaat. Die wijken nogal af van uiterlijk en levensstijl van de meeste Nederlanders.
Die bevreemding is ook niet van vandaag of gisteren. Al in 1968 schreef Anne van der Meiden het boek ”De zwartekousenkerken” met als ondertitel ”Portret van een onbekende bevolkingsgroep”. Behalve dat hij daarmee de orthodox-protestantse kerken een etiket opplakte, was het feit dat het boek verschillende herdrukken beleefde het bewijs dat uiterlijk en gedrag van bevindelijk gereformeerden verbazing en tegelijk interesse opriepen. Van der Meiden is van die publicatie in ieder geval niet armer geworden.
Er is echter meer. Wat toen al in zekere mate het geval was, is de achterliggende decennia alleen maar toegenomen. Niet alleen het uiterlijk en het gedrag, maar vooral ook de gedachtewereld van reformatorische christenen roept steeds meer verbazing en in toenemende mate ook verbijstering op. In de ogen van de gemiddelde Nederlander doen deze reformatorische christenen niet alleen apart, maar denken ze ook apart.
Net zoals bij de polio-epidemie in de tweede helft van de jaren zestig vinden veel Nederlanders het onbegrijpelijk dat ouders die van hun kinderen houden, hen niet tegen besmettelijke kinderziekten laten inenten. Dat is voor de moderne mens onbestaanbaar. Je laat je zoon of dochter toch niet het risico lopen dat hij of zij ernstig ziek wordt? Evenzo is het voor velen onbegrijpelijk dat ouders die weten dat hun aanstaande kindje gehandicapt zal zijn, dit niet laten aborteren. „Dat wil je zo’n kindje (en de samenleving) toch niet aandoen?” Evenmin hebben mensen er begrip voor dat Bijbelgetrouwe christenen bezwaar hebben tegen euthanasie op demente bejaarden. „Moet je willen dat je vader of moeder zo’n mensonwaardig einde heeft?”
Op grond van de Bijbel zijn hier zeker argumenten tegen in te brengen. Maar de vraag is of die nog wel landen. Wie deze bezwaren van niet-christelijke medeburgers op grond van de Bijbel wil weerleggen, zal niet zo snel gehoor vinden. Dat begrip neemt met het jaar af. Hooguit zal beleefd worden gezegd dat men respect wil opbrengen voor die mening. Maar begrijpen zal men die beslist niet. En zodra het gesprek ten einde is, zal de ander denken of hardop zeggen: „Rare mensen, die refo’s.”
Orthodoxe christenen zullen ook niet direct verbaasd zijn over dergelijke reacties vol onbegrip of soms zelfs ook overduidelijke spot en afkeer. Immers, de Bijbel leert ons al dat wie zich beroept op het Woord en gebod van God en daarnaar ook wil leven, altijd tegenstand en smaad zal ontmoeten.
Maar die wetenschap ontslaat christenen niet van de plicht alles te doen wat in hun vermogen ligt om het gesprek met de onkerkelijke of onchristelijke medelander op gang te krijgen en gaande te houden. Daarbij geldt ook: voorzichtig te zijn als de slangen en oprecht als de duiven.
Het is zeker waar dat in elke standpuntbepaling de Bijbel richtsnoer is. Het gebod van God is norm voor het handelen van ieder mens, kerkelijk of onkerkelijk. Daar mag geen millimeter van afgedaan worden. Maar het is wel de vraag of het verstandig is om bij het begin van een gesprek met andersdenkenden onmiddellijk Bijbelteksten in de strijd te werpen waardoor de ander al snel de indruk kan krijgen „er niet bij te horen.” Men moet niet verwonderd zijn wanneer de andersdenkende dan direct afhaakt.
In de ontmoeting en het gesprek met niet-gelovigen is het zinvol eens na te gaan hoe Paulus op de Areopagus het debat aangaat met de Griekse mensen. Innerlijk moet hij bijzonder geïrriteerd zijn geweest over veel afgoderij. Maar daar merkten de Atheners in eerste instantie niets van. Paulus treedt met een zeker respect de heidense leraren op de Areopagus tegemoet. Hij begint met de constatering dat ze alleszins godsdienstig zijn. Vervolgens zoekt de apostel aansluiting bij het denkkader van de Atheners door te wijzen op het altaar van de onbekende God. Daar begint Paulus zijn eigen boodschap te brengen. Daarbij geeft hij niet alleen de Bijbelse noties door, maar verwijst hij ook naar argumenten die enige van hun eigen poëten hebben gezegd. Zo probeert hij hun de waarheid van het Evangelie te brengen.
Voor christenen van nu zijn hierin enkele leermomenten te vinden. In de eerste plaats: ga met een open vizier en op respectvolle wijze het gesprek met andersdenkenden aan. Zie hen als mensen die voor zichzelf afgewogen motieven hebben. Concreet: ook kinderen die ervoor kiezen hun ouders „uit het lijden te helpen” door euthanasie toe te passen, denken dat ze het beste voorhebben met hun vader of moeder.
Het tweede is: zoek aanknopingspunten in hun eigen denkwereld. Dat betekent dat men als reformatorisch christen ook kennis moet hebben van de denkwereld van de niet-gelovigen. Daar schort het soms nog weleens aan.
Ten derde: ontleen bruikbare argumenten aan het denkkader van de niet-christenen en laat hun ook zien wat de consequenties zijn van de eigen, seculiere redenering. Daarmee doet men niets af van de waarheid van de Bijbel. Maar ook hier geldt dat het soms handig kan zijn mensen met gebruik van hun eigen argumenten een spiegel voor te houden. De bekende apologeet C. S. Lewis gebruikte deze methode heel vaak.
Wil dat zeggen dat tegenstellingen geheel worden weggenomen? Nee, maar het is wel een methode om het pad te effenen waarlangs een echt gesprek kan ontstaan waarin de ander tenminste wil luisteren. Dat is vandaag de dag al heel wat.
Recent zei Barry Kosmin, Amerikaans onderzoeker van de secularisatie en het atheïsme: „Ongelovigen zien orthodox christendom steeds vaker als folklore die je wel mag koesteren maar niet serieus moet nemen; waarmee debat overbodig is. Christenen zullen nieuwe manieren moeten vinden om met de seculiere omgeving in gesprek te gaan.” Ieder die weet uit zijn persoonlijk leven hoe erg het is om genegeerd te worden door zijn omgeving, zal de ernst van deze opmerking beseffen.