„Piëtisten maakten goed gebruik van media”
HALLE. Piëtisten in de vroegmoderne tijd maakten volop gebruik van allerlei soorten media, omdat zij op korte termijn een duizendjarig rijk, een periode van grote geestelijke bloei, verwachtten. Dat betoogde prof. dr. U. Gleixner uit Wolfenbüttel woensdag op het internationale piëtismecongres in Halle (Saale) in Duitsland.
Gleixner ging in haar lezing op zoek naar het specifiek piëtistische in communicatie en mediagebruik door piëtisten. Het aanstaande duizendjarig rijk bracht de voleinding van Gods Koninkrijk in een stroomversnelling. Piëtisten wilden Gods grote daden minutieus in kaart brengen en hun verslagen wijd verbreiden. Zendelingen gebruikten media, zoals brieven en tijdschriften, om aan gelijkgezinden verslag te doen over de opbouw van Gods Koninkrijk.
In Halle begon maandag het vierde internationale piëtismecongres, met als thema ”Piëtisme en media”. De reden voor de keuze van dit onderwerp is dat er nog weinig aandacht aan is geschonken. In de hoogtijdagen van het Duitse piëtisme, rond 1700, moet echter ongeveer 40 procent van de Duitse bevolking met het piëtisme in aanraking zijn gekomen. Zonder media en communicatie zou het onmogelijk zijn geweest om het piëtistische gedachtegoed zo breed te verspreiden.
Conflicten
Tijdens het congres kwam een breed spectrum van media aan bod. In de sectie ”Mensen als media” gaf D. Eissner MA uit Leipzig een lezing over piëtistische huisleraren. Zij gaven catechisatie aan kinderen, dienstpersoneel en soms ook aan de heer des huizes. Dit leidde niet zelden tot conflicten met lokale predikanten die een andere ligging hadden.
Dr. S. Hänssel uit Münster behandelde de discussie van destijds over de vraag of men zich mocht laten portretteren. Hier werd onder piëtisten verschillend over gedacht. De Duitse lutherse piëtisten Philipp Jakob Spener en August Hermann Francke lieten zich portretteren, maar droegen geen pruik. Van de Duitse gereformeerde piëtist Gerhard Tersteegen werd ook een portret gemaakt, maar hij liet dat vernietigen.
Geen zeggenschap
Piëtistische leeskringen konden mensen in politiek opzicht mobiliseren. Dat liet dr. U. Claesson uit Uppsala zien in zijn lezing over leeskringen in Zweden. Stichtelijke boeken beklemtoonden dat iedere christen in geestelijk opzicht een priester is. De Zweedse predikant Jacob Boëthius (1647-1718) leidde hieruit af dat een vrome christen zelfs een koning mag bekritiseren. Volgens hem mag een koning geen zeggenschap over de kerk uitoefenen.
„Piëtisme en opwekking kunnen een constructie van media zijn.” Deze stelling verdedigde prof. dr. F. A. van Lieburg. Als voorbeeld gebruikte hij de ‘mediahype’ om de Nijkerkse beroeringen rond 1750. In Nederland werden verslagen van de „Cambuslang Revival” in Schotland gepubliceerd. Deze werden naderhand in verband gebracht met de opwekking in Nijkerk en in andere plaatsen. Op die manier constateerden media het verschijnsel van een opwekking.
Dinsdag werden er onderzoeksprojecten gepresenteerd onder meer over het Duitse piëtisme. Daarnaast werden er projecten over internationale vroomheidsvormen gepresenteerd, zoals een onderzoek naar „terugtrekking uit en participatie in de wereld” door een Kopenhaagse onderzoeksgroep. De Nederlanders prof. dr. W. J. op ’t Hof en dr. J. van de Kamp presenteerden hun plannen voor een nieuw digitaal tijdschrift: Journal for the History of Reformed Pietism (JHRP). F. A. van Lieburg en J. Exalto presenteerden hun onderzoeksproject naar herinneringscultuur en mediaprakijken binnen de Nederlandse biblebelt.