Jezus’ weg
Markus 10:52c
„En volgde Jezus op de weg.”
De weg van Jezus werd Bartimeüs’ weg. Hij zei metterdaad: „Heere, laat mij U mogen volgen. Ik kan nu zelf zien en daarom behoef ik niet meer op mijn oude plaats te blijven zitten. Nu ik kan gaan waarheen ik wil, begeer ik geen andere weg te betreden dan die U vóór mij betreedt.”
O, dat iedereen die belijdt Christus gevonden te hebben, Hem ook in alles volgde! Maar helaas, menigeen gelijkt op de negen melaatsen, die wel genezing van hun dodelijke ziekte ontvingen, maar niet terugkeerden om God de eer te geven. Zij roemen verlost te zijn, maar zij leven niet tot verheerlijking van God. „Zijn niet de tien gereinigd?” „Waar zijn de andere negen?” Zij zijn niet standvastig in hun geloof, noch in de gemeenschap, noch in het breken des broods; hun woord noch hun wandel strekt de Heere tot lof en prijs.
Deze man was edeler. Na het gezicht ontvangen te hebben, volgde hij terstond Jezus. Hij zag zijn Heere en bleef bij Hem. Hij besloot dat Degene Die hem het gezicht had gegeven, ook zijn gezicht moest hebben. Hij kon niets heerlijkers zien dan de Zoon van David, Die zijn blindheid had weggenomen. Daarom volgde hij Hem, opdat hij Hem altijd mocht zien. Als God uw ziel vrede, blijdschap en vrijheid heeft geschonken, gebruik die gaven door u te verheugen in Zijn lieve Zoon.
C. H. Spurgeon,
predikant in Londen
(”Hebt goede moed”, 1901)