Ergernissen
„Wee degenen die ergernissen geven.” En „wee hen door wie de ergernissen in de wereld komen.” En laten dat nou uitgerekend de dominees zijn, als ik het CIP-onderzoek van enkele weken geleden geloven mag.
Vijf ergernissen worden genoemd. Slechts vijf. Het is nog maar het topje van de ijsberg. Het gaat over de vijf gróótste ergernissen. Enkele collegae reageerden verontwaardigd. „Geneuzel, kittelachtigheid, vijandschap tegen de waarheid. Je mag tegenwoordig niets meer. Niet schreeuwen. Niet ongekapt de kansel opgaan. Geen iPad, iPod, stenen of andere curiosa meesjouwen. Gedraag je je als een windmolen: foute boel. Sta je als een zoutpilaar op de kansel: ook weer niet goed.” Zucht!
Nu kan ik de getergde kerkganger ook wel weer begrijpen. Aan geschreeuw en gebulder heb ook ik het land, evenals aan onverstaanbaar gemompel. Over het ”stemverdraaien” lopen de meningen uiteen. Voor sommigen toppunt van rechtzinnigheid. Ik herinner me de intrede van een kandidaat met het geluid als van krolse kat. Een medekerkganger was nieuwsgierig of hij zo ook zijn meisje had gevraagd… Ook onverzorgd taalgebruik is ergerniswekkend. Hetzelfde geldt van herhalen van wat al gezegd is. En wij dominees maar denken dat herhaling de beste leermeester is. Dat kunnen we dus voortaan ook achterwege laten.
Er zijn gelukkig ook ‘grappige’ ergernissen. De emeritus die op oudejaarsavond in een vacante gemeente voorgaat, maar nalaat in zijn preek de jaartallen bij te stellen… Of de dominee die regelmatig ”jongens en meisjes” zegt, terwijl de jongste kerkganger al een halve eeuw meeloopt.
Een preek kan vermoeien. Niet lang geleden snerpte een dominee die de aandacht van zijn gehoor al lang kwijt was: „Als het u híér al te lang duurt, wat moet u dan in de hemel doen…?” Een jongetje zei prompt tegen moeder: „Mam, als het daar net zo saai is als hier ga ik maar liever niet naar de hemel…”
En dan het gebed. Vaak een preek voor God. Soms schier zonder einde.
Maar ook de dominee kent zijn ergernissen. Het ‘gerommel’ met mobieltjes. De praters en de plassers. De snoepers en de slapers. Zijn preek heeft hem bloed, zweet en tranen gekost. Hij heeft vurig gebeden om het transsubstantiatiewonder: dat zíjn woorden Góds woorden worden. Maar ze lijken af te ketsen op harde, sceptische en ongeïnteresseerde harten.
En toch maar doorgaan. De Meester heeft immers meer geduld met sceptici en slapers dan Zijn boodschappenjongens.
Hij zegt: „Laat ze ook dit jaar nog staan!”