Dijkgraaf (SGP) en Schouten (CU) over wat hen vaak bindt en soms scheidt
Ze kwamen kort na elkaar in de Tweede Kamer, zijn beiden Rotterdammer én de econoom van hun fractie. Maar bovenal zijn Elbert Dijkgraaf (SGP) en Carola Schouten (CU) christen. Een gesprek over wat hen vaak bindt en soms scheidt, hun werk en de toekomst van de christelijke politiek.
De overeenkomsten
Schouten: „In debatten zitten jij en ik best vaak op één lijn.”
Dijkgraaf: „Absoluut. En dat terwijl we zelden vooroverleg hebben. Het gaat eigenlijk vanzelf.”
Schouten: „We staan ook in dezelfde christelijke traditie. Een waarin we niet alles verwachten van de staat, evenmin van de markt, maar graag de samenleving zelf willen activeren.”
Dijkgraaf: „Misschien is het ook onze Rotterdamse mentaliteit: handen uit de mouwen.”
Schouten: „Typisch Rotterdams is vooral ook een redelijke houding. Dat je samen ergens uit wilt komen.”
Dijkgraaf: „Ook met elkaar kunnen we het goed vinden. Bij jou hoef ik nooit bang te zijn dat je me een loer draait.”
Schouten: „Zo was jij pas de eerste die in de media zei dat Letland niet bij de euro mag. In het Kamerdebat dat daarna volgde, stond ik hoger op de sprekerslijst. Ik hád als eerste een motie hierover in kunnen dienen. Maar zoiets doe ik niet. Vind ik niet chic. Je gaat geen dingen kapen.”
Dijkgraaf: „Dat is nou christelijke politiek: dat je elkaar iets gunt.”
De verschillen
Dijkgraaf: „Hoe wij met elkaar omgaan, verschilt van hoe onze partijen vroeger soms opereerden. Toen startte een van de twee nog wel eens direct een mediaoffensief als er onenigheid was. Zo van: „Kijk eens, een verschil!” Nu is er meer begrip dat de ander soms een andere afweging maakt.”
Schouten: „Zo zijn wij tegen het sociaal leenstelsel omdat dit de toegang tot het hoger onderwijs blokkeert en veel gezinnen treft. Voor jullie is dat wel bespreekbaar.”
Dijkgraaf: „Dat klopt, maar wel onder voorwaarden. Het sociaal leenstelsel staat niet in ons verkiezingsprogramma.”
Schouten: „Ha, ha, maar je stemt nu wel voor!
Dijkgraaf: „Nee, nee. Dat doen we niet. Wel zijn we bereid tot overleg. Jullie doen de deur vooraf al dicht. Maar inderdaad: er zijn verschillen in het stemgedrag. Jullie stemmen bijvoorbeeld vaker voor moties van de SP.”
Schouten: „Is dat zo?”
Dijkgraaf: „Ja, ja! Statistisch gezien: zeker!”
Schouten: „Nou, het is niet zo dat wij zeggen: Oh, een motie van de SP, dus daar zijn wij voor. Wij kijken naar de inhoud en dan stemmen wij regelmatig anders dan jullie bij thema’s zoals armoede en schulden, asiel en migratie. Maar wat mij juist opvalt is dat jullie bepaalde onderwerpen soms anders benaderen dan toen jullie het vorige kabinet nog steunden. Zo stemden jullie eerst tegen ons voorstel om landen een vetorecht te geven bij het Europese noodfonds, en later voor.”
Dijkgraaf: „Ik ben me er niet van bewust toen anders te hebben gestemd dan ik nu zou doen. Wat je wél merkt, is dat wij minder snel dan jullie een taak zien voor de overheid. Neem de kinderopvangsubsidies. Wat ons betreft gaat daar het mes in, terwijl jullie hier niet te veel op willen bezuinigen.”
Schouten: „Maar dat heeft een reden. Ons ideaal is hetzelfde: geef het geld aan gezinnen en laat ze zelf bepalen hoe ze hun opvang regelen. Maar wij letten ook op de effecten van het beleid. En dan zie je dat geld dat hier wordt weggehaald, niet op een andere wijze bij gezinnen terugkomt. De klap in de koopkracht is dan te groot.”
Dijkgraaf: „Dat geloof ik dus niet. Mensen gaan alleen hun opvang anders organiseren. Meer informeel, precies zoals ze het vroeger deden.”
Schouten: „Niet iedereen heeft die mogelijkheid. Ik ken verpleegsters en politieagentes met onregelmatige diensten die er op die manier echt niet uit gaan komen.”
Dijkgraaf: „Ik vind individuele gevallen nog geen reden om jaarlijks 3 miljard euro in kinderopvang te blijven pompen. Maar… ik geloof dat wij er samen echt wel uit komen. In een ChristenUnie/SGP-kabinet was dit geen issue. Dat lijkt me trouwens best een ideaal kabinet!”
Schouten: „Ha, ha! Daar moet dan wat mij betreft ook het CDA nog bij. Zodat we meer de volle breedte van de samenleving vertegenwoordigen.”
Dijkgraaf: „Deze drie partijen, dat zou prachtig zijn. Dan houden wij beiden het CDA bij de principiële les.”
Schouten: „Wat ik trouwens van de SGP niet deel is –al droegen jullie dat vroeger meer uit dan nu– het theocratisch gedachtegoed. Ik geloof dat God alles regeert, maar niet per se door de politiek heen.”
Dijkgraaf: „Voor mij is de theocratische belijdenis vooral een weten dat God regeert. Dwars door alles heen. Dus: ook als het helemaal fout loopt, gaat het toch goed. Want Hij regeert. En ja, iedereen heeft de plicht God te dienen. Ook Alexander Pechtold. Hij mag dat ontkennen, maar ik mag het tegen hem zeggen. Al kunnen we vanuit Den Haag niemand bekeren. Ik denk dat vrijheid een groot goed is.”
Schouten: „Ik geloof dat God werkt vanuit Zijn Geest, via kerken, via kinderkampen en wat er allemaal nog meer gebeurt in steden en wijken.”
Dijkgraaf: „Dat ontken ik niet. Maar de overheid mag hierin wel sturen. Voor ons geldt: hoe meer wij op ethisch terrein binnen het legale framework kunnen remmen, hoe liever het ons is. Daarom vonden wij dat we een legerimam niet met overheidsgeld moeten bekostigen. Jullie steunden de aanstelling van die imam wel.”
Schouten: „Ja, maar wij zeiden niet: Jippie, er komt een legerimam! Alleen: als je jezelf beroept op de vrijheid van godsdienst, moet je de ander die ruimte ook gunnen. Hoe graag je ook zou willen dat de ander jouw geloof zou delen.”
Het Kamerwerk
Schouten: „Tja…, ik kan hier wel een flitsend verhaal ophangen, maar het is heel simpel: het Kamerwerk is gewoon zwaar. Je werk is nooit weg. Altijd zit het in je hoofd. Hoewel ik heel bewust probeer de knop om te zetten als ik stop met werken. Wat dat betreft zijn wij gezegend met de zondag. Ik snap niet hoe andere Kamerleden het volhouden zonder die dag.”
Dijkgraaf: „Zij zeggen dat wel eens tegen me: Jullie boffen maar met die zondag!”
Schouten: „Dan zeg ik: Jullie kunnen dat ook! Tegelijk geldt dat het Kamerwerk soms juist ook heel flexibel is. Soms ben je vrij op momenten dat anderen werken.”
Dijkgraaf: „Toen ik ja zei tegen mijn plek als nummer 2 op de SGP-lijst, zei Kees van der Staaij tegen mij: Ga er in je denkpatroon maar van uit dat je van maandagochtend tot en met vrijdagavond weg bent. Ieder moment dat je dan wel thuis bent, is voor je gezin een meevaller.”
Schouten: „Aha, een trucje dus!”
Dijkgraaf: „Ja, maar er zijn zat weken dat het echt daarop neerkomt. En als je dan tóch thuis bent, dan is dat soms meer fysiek dan geestelijk. Gelukkig heb ik een vrouw die zegt: Dan ben ik er doordeweeks juist extra veel voor de kinderen.”
Schouten: „Dat heb ik dan weer niet, omdat ik mijn zoon alleen opvoed. Maar ik heb wel een heel stabiel netwerk van mensen om me heen. Hen ben ik erg dankbaar. Een stabiele thuissituatie is zó belangrijk om dit werk vol te kunnen houden.”
Dijkgraaf: „Toen ik net Kamerlid was, werd mijn dochter veertien. Ik had thuis willen zijn, maar er kwam een debat tussen. Toen belde mijn vrouw: Lukt het jou om tussen zes en zeven in een pannenkoekenrestaurant in Den Haag te zijn? Dat ging dan weer wel, in de pauze van het debat. ’s Avonds hebben ze nog een stuk van het debat bijgewoond. Toen kon ik haar feliciteren vanachter het spreekgestoelte. In het ministersvak sprong staatssecretaris Bleker direct op en riep: Waar zit ze? De andere kinderen zeiden: Zo willen wij onze verjaardag ook wel vieren.“
Schouten: „Mijn zoon mocht op 30 april mee naar de inhuldiging van Willem-Alexander. Dat vond hij natuurlijk geweldig. Ik spreek veel met hem over mijn werk. En ook al is hij pas 12, op zijn manier is hij er echt mee bezig. Zo wist hij dat ik erg druk was geweest met de kabinetsplannen om de AOW-leeftijd te verhogen. Toen de Kamer daar dan eindelijk over had gestemd, hoorde ik dat hij op school in een kringgebed ervoor had gedankt dat de AOW-leeftijd was verhoogd.”
Dijkgraaf: „Mijn zoon mocht vorige maand mee naar de luchtmachtdagen, waar we als Kamerleden een vipbehandeling kregen. Die jongen had de dag van zijn leven.”
Schouten: „Wat mij echt een stukje rust geeft, is het besef dat mijn Kamerwerk niet afhankelijk is van mij. Gelukkig niet! Bij moeilijke debatten heb ik wel dat ik bid, dan vraag ik God of hij mij steun wil geven en wijze woorden.”
Dijkgraaf: „Ik vraag me soms af of ik, als ik geen christen was geweest, wel de politiek was ingegaan. Ik denk van niet. Het geeft zo veel meer motivatie. De mooiste momenten zijn als je de essentie van je geloof in een debat naar voren kunt brengen en mensen echt luisteren, omdat het niet van je papier, maar uit je hart komt. Onlangs liet ik, na een debat, een Kamerlid op mijn iPad de Bijbeltekst zien die ik had geciteerd. Pas tien minuten later gaf hij, een beetje stil, de iPad terug. Had hij na die Bijbeltekst nóg drie hoofdstukken gelezen.”
De toekomst
Schouten: „Een van de dieptepunten de afgelopen periode was het debat over het verbod op ritueel slachten. Toen we daarover stemden, dacht ik: on-ge-loof-lijk. Dat in de Kamer niet langer gevoeld wordt wat het voor mensen betekent als je inbreuk maakt op hun godsdienstvrijheid. Dat dát dan zo wordt gebagatelliseerd.”
Dijkgraaf: „Dat zijn zware momenten, maar politiek gezien zijn ze ook waardevol. Het brengt je bij de essentie en daarmee bij elkaar. Steeds vaker trek je nog maar met z’n tweeën aan de andere zijde van het touw. De verschillen tussen onze partijen moeten ons niet belemmeren om de goede dingen samen te doen. Die luxe kunnen we ons niet meer permitteren.”
Schouten: „Toch word ik niet somber als ik zie wat er nu gebeurt. Ik moet veel denken aan Gideon. Hij dacht: ik moet groot en sterk zijn, maar hij werd juist opgeroepen om steeds kleiner te worden om zo juist afhankelijker te worden van God. Wij hebben een Grote Kracht die voor ons is, waarom zou je dan somber zijn?”
Dijkgraaf: „Dat is precies wat ik bedoel met theocratie. Laat ons maar gewoon onze taak oppakken, hoe groot of hoe klein we ook zijn. Ik ben het helemaal met je eens, maar tegelijk: Als het in dit tempo doorgaat, zijn er dan straks nog christelijke scholen? Ik ben dan best weleens somber. Maar ik krabbel op als ik bedenk dat het in de hand van God ligt. Dat te weten maakt onbezorgd en somber tegelijk.”
Schouten: „Natuurlijk, we hebben recent heel wat dieptepunten gehad. Maar ik kom net terug uit Jordanië. Midden in het oorlogsgebied zei een vrouw tegen me: God is mijn hoop, van Hem verwacht ik het. Dat relativeert de situatie waar wij in zitten zo enorm. Ik ben ontzettend dankbaar voor wat we hebben.”
Dijkgraaf: „Maar het valt hier nu zo snel weg, dat je je kunt afvragen hoe lang het nog duurt voordat we op sommige punten het niveau bereiken van Jordanië. Als er bijvoorbeeld een acceptatieplicht komt voor scholen, wat houd je dan nog over van het christelijk onderwijs? Er is een dieper liggende strijd gaande in Nederland: een strijd tussen Evangelie en revolutie.”
Schouten: „Maar kun je het de politiek kwalijk nemen dat ze een afspiegeling is van de samenleving? De kernvraag is juist of wij er als christenen wel in slagen om onze boodschap over te brengen.”
Dijkgraaf: „Ja, dat is het. Het zit een niveau dieper. Er worden te weinig mensen bekeerd. Hét probleem, ook hier in Den Haag, is dat men gelooft dat er een soort van seculiere, universele waarheid bestaat los van God.”