Gebed om zegen
Psalm 143:11
„O Heere, maak mij levend om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid.”
Deze bede vooronderstelt dat David ”dodig” was, omdat hij bidt om levend gemaakt te worden. Toen David deze psalm dichtte was hij beangst. Hij werd zwaar vervolgd door Saul. We moeten dus bij het woord ”dodigheid” letterlijk denken aan het gevaar waarin hij verkeerde om omgebracht te worden.
Hoewel dit naar de letter het belangrijkste is, zullen wij toch zien bij het nagaan van dit lied, dat hij spreekt van zijn zielstoestand. „Ik breid mijn handen uit tot U, mijn ziel is voor U als een dorstig land.” Wij zullen zien dat hij bidt om geestelijke zegeningen van God. Hij bidt om vergeving van zijn schuld te ondervinden. Hij bidt om met Gods goedertierenheid verkwikt te worden en door God geleerd te worden.
Als we bedenken dat God Zijn licht en invloed menigmaal inhoudt als men in dergelijke gevaarlijke omstandigheden is, dan zal het niet vreemd zijn dat wij, terwijl wij het eerste niet uitsluiten, ons hier bepalen bij die ongestalte van de ziel die men dodigheid noemt, en waarvan David begeert verlost te worden.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge
(”Verzameling van leerredenen”, 1749)