Age Kramer: Witte Nederlanders relativeren heel makkelijk slavernijverleden
Erfzonde gaat over een schuld waar je niets aan kunt doen, maar die er wél is. Toch valt het Age Kramer op hoe makkelijk witte Nederlanders de schuld aan de slavernij wegrelativeren. „Het waren andere tijden, is het eerste wat je steeds hoort. Dat zeggen we toch ook niet van de Holocaust?”
Hij studeerde theologie in de jaren zeventig aan de Vrije Universiteit. Speelde toneel, gaf godsdienstles en werkte dertien jaar bij de IKON-televisie. Maakte reportages over de Wereldraad van Kerken en over kerkdiensten van migrantenkerken. En ook nu, als secretaris van het Zeister Zendingsgenootschap (ZZG), komt Age Kramer met zuidelijke culturen in aanraking.
Het kantoor is gevestigd aan het Zusterplein in Zeist. Het genootschap is opgericht in 1793, met als doel het zendingswerk van de Evangelische Broedergemeente te ondersteunen, vooral in Suriname. Door zijn werk is Kramer erachter gekomen hoe gevoelig de verhouding met Surinamers ligt.
Hij illustreert deze gevoeligheid met een verhaal. „Op 1 juli 2011 was ik in Paramaribo. De eerste juli is de dag waarop de afschaffing van de slavernij in Suriname wordt herdacht. Het was algemeen bekend dat onze inkomsten stelselmatig teruglopen. We hadden een goede reden om te zeggen: Dat geld gaat minder worden. Maar we hadden ook de vraag: moeten we vanuit Nederland de Evangelische Broedergemeente in Suriname wel blijven steunen?
Onze overeenkomst liep in 2011 af, een nieuw contract ging over aanzienlijk minder geld. Daarover was in de loop van 2011 een misverstand ontstaan. In de kerk werd ik eruit gepikt, ik moest voorin zitten, als Nederlandse gast.
Toen voelde ik alles bij elkaar komen: dat rare communicatieconflict; het idee: hoe zit het met die afhankelijkheid van de Surinaamse kerk; en natuurlijk het grootste schandaal uit de Nederlandse geschiedenis, de slavernij. Ik had echt een knoop in m’n buik! „Nou broeder, hoe gaat het met u?” vroeg iemand. „Niet zo goed”, zei ik, „want ik ben als witte Nederlander op 1 juli in de Grote Stadskerk van Paramaribo.” Toen zei er een: „We zijn toch broeders en zusters in Christus, dat moet toch wat betekenen?” Termen als ”één in Christus” worden te pas en te onpas gebruikt. Ze worden in gezwollen taal gebracht, ze zeggen me nooit wat. Maar tóén wel. Ik merkte het fysiek: de knoop in m’n buik ging in elk geval halflos. En als je dan mee kunt zingen, voel je je opgenomen.”
Kramer heeft zich afgevraagd hoe zo’n misverstand ontstaat. „We durven elkaar kennelijk niet op te bellen. En er zit een soort schaamte aan onze kant, en een diep gevoel van wantrouwen of irritatie aan de andere kant.”
Er wordt op een vreemde, ontwijkende manier omgegaan met het verleden van de slavernij, vervolgt de ZZG-secretaris. „Je kunt zeggen: „Het was toch een andere tijd. Wreder. Er was in Europa en in heel de wereld veel meer geweld.” En dat is ook zo. Maar gezinnen uit elkaar halen, zorgen dat de eigen wil bij mensen verdwijnt, dat ze als vee worden behandeld en zich als vee gaan voelen: het is allemaal weloverwogen bedacht en uitgevoerd. En dat gaat verder dan: „Nou ja, het waren andere tijden.” Ik vind het echt een groot schandaal.”
Een schandaal dat té vaak wordt verzwegen, als het aan Kramer ligt. „Het is makkelijk om het maar niet over de slavernij te hebben. Dat is allemaal zo lastig. Je koopt je schuldgevoel af door de ander te gaan helpen. Ook in de Broedergemeente, voor 90 procent Surinaams, is het niet vanzelfsprekend dat erover wordt gesproken. Maar er is een proces nodig, een proces van erkenning en verzoening. Laten er eerst eens voor zorgen dat íédereen in Nederland weet wat er gebeurd is, om hoeveel mensen het ging, hoe het ging – gewoon tien basisfeiten. En er moet erkenning komen dat de slavernij fout was.” Kramer hoort dat zelden. „Ik hoor meestal: er is ook tegenwoordig nog slavernij, het was een andere tijd. Zelfs historici praten zo. Als een historicus zegt: Nou ja, die Holocaust, daar zet ik toch even wat vragen bij. Dat doen we toch ook niet? Je mag best relativeren, maar ik vind het zo raar dat meestal de éérste opmerking over het slavernijverleden relativerend is. Zullen we eerst eens de belangrijke feiten opnoemen? Je hoort bij een volk dat dát heeft gedaan!”
Kramer zou het goed vinden als predikanten er een preek aan wijden, óók in witte gemeenten. „Juist het christelijk geloof beschikt over taal en begrippen waardoor je kunt zeggen: Ik was er zelf niet bij, ik voel me persoonlijk niet schuldig. Maar er is óók een schuld waar je last van hebt zonder dat je er iets aan kon doen.”
Lees meer in Digibron over hoe Nederland en de Nederlandse kerken in het verleden omgingen met het slavernijverleden.