De financiële hobbels van Samen op Weg
De mogelijke fusie van de drie Samen op Weg-kerken stuit niet alleen op inhoudelijke bezwaren; ook financieel zijn er grote hobbels. Zo zal de quotaheffing, de verplichte afdracht per gemeentelid aan de landelijke kas, voor de drie kerken fundamenteel veranderen. Het nieuwe systeem zal nadelig uitpakken voor hervormde gemeenten en gereformeerde kerken die veel betrokken leden kennen, vreest ds. D. Westerneng, voorzitter van het Confessioneel Gereformeerd Beraad (CGB).
Binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) zijn er bezwaren tegen de manier waarop Samen op Weg tekortdoet aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. De keus voor het hervormde, meer van bovenaf gestuurde kerkmodel, zet veel kwaad bloed bij enkele tientallen gereformeerde kerken die dit jaar hun toevlucht gezocht hebben bij het hoogste appèlorgaan van de GKN. Die strijd hebben ze verloren. Over blijft een aantal financiële zaken dat morgen op de agenda staat, waarvan vooral de genoemde quotisatie van belang is. Morgen vergadert de gereformeerde synode over deze en andere financiële kwesties.
Binnen de GKN worden momenteel de quota omgeslagen op grond van de ledentallen. Hoe groter de kerk, des te hoger de afdracht van quota. Vanaf 1 januari 2005 wil men de hoogte van de quota echter vaststellen op grond van de inkomsten van de betreffende gemeente. Daarnaast komt er een heffing (voor de solidariteitskas en het diaconale quotum) per belijdend lid. Als indicatie voor de quotaheffing gaat het rapport ”Uniforme quotisatieregeling en solidariteitskas” van de drie SoW-kerken uit van 4,95 procent over de inkomsten (vrijwillige bijdragen, collecten, inkomsten uit onroerende goederen enzovoort). De indicatie voor de heffing per belijdend lid voor het solidariteitsfonds is 5 euro.
Het nieuwe systeem is nadelig voor kerken met veel betrokken leden en voordelig voor kerken met veel randleden. Bezwaarde kerken vinden dat het terecht is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, maar, zoals de gereformeerde kerk van Zwartsluis zegt, de leden van vitale gemeenten zijn niet het rijkst, maar het meest offervaardig. De karige inkomsten zijn doorgaans niet te wijten aan de armoede van de bevolking, maar aan de geringe betrokkenheid bij de kerk. Impliciet is in het nieuwe systeem sprake van de keuze voor een (plurale) volkskerk, aldus de gemeente van Zwartsluis.
Ds. Westerneng constateert voor de GKN in het algemeen een lastenverzwaring. Globaal genomen vormen de NHK en GKN respectievelijk tweederde en eenderde deel van de toekomstige PKN. Door het nieuwe systeem zullen beide kerken ieder de helft van de lasten moeten gaan dragen. „Natuurlijk moet er solidariteit zijn voor de armlastige gemeenten, maar mag je een zo groot beroep doen op gemeenten die het toch al moeilijk hebben? In veel gemeenten zal de nieuwe quotatieregeling tot een verdubbeling van de lasten leiden. In onze gemeente van Vorden zullen de kosten bijvoorbeeld van 2750 naar 5250 euro per jaargaan. Dat is wat ons betreft gelukkig wel op te vangen, maar er zijn gemeenten die op het randje leven en die nu over de rand dreigen te gaan.”
Er doen zich door deze regeling de meest vreemde situaties voor. Zo weet ds. Westerneng van een hervormd-gereformeerde gemeente op de Veluwe waar de kosten 80 procent zullen stijgen. Een orthodoxe gemeente in Zuid-Holland waar het aantal belijdende leden erg gering is vanwege de schroom om belijdenis te doen, zal er financieel behoorlijk op vooruitgaan gezien de lage bijdrage aan de solidariteitskas.
Bovendien werkt het nieuwe systeem in de hand dat de rijken rijker dreigen te worden en de armen armer. „Stel je voor dat we een legaat van 30.000 euro ontvangen. Als we het gebruiken om een gat in de begroting te dichten, dan moeten we daar quota op afdragen. Voegen we het bedrag toe aan de reserves, dan hoeft dat niet. Dus de kerken die toch al krap zitten, moeten meer quota afdragen dan de rijkere kerken die dit geld niet direct nodig hebben. Het systeem zal uitnodigen tot het vinden van allerlei manieren om de quota te ontlopen.”
De problematiek van de quotisatie heeft niet alleen met Samen op Weg te maken. De quotisatie komt er, ongeacht de vraag of de vereniging wel of niet doorgaat per 12 december. „Maar ze staat wel in het kader van de Samen op Weg, die een uniforme financiële regeling wil doorvoeren wat betreft de quota”, benadrukt ds. Westerneng.
Daardoorheen loopt ook nog eens de vergrijzing van de kerken. „Oudere mensen geven de kerk veel meer dan jongere mensen. Het komt regelmatig voor dat ouderen 2000 euro per jaar aan de kerk geven, terwijl alle jongeren in een gemeente dat bedrag niet eens bij elkaar krijgen.”
Verder is het zo dat de landelijke kosten van het kerkelijk apparaat bij de hervormden vanouds veel hoger waren. „Het Landelijk Dienstencentrum heeft de Gereformeerde Kerken veel geld gekost. Wij hadden een veel kleiner en goedkoper dienstencentrum en werkten veel meer met vrijwilligers in plaats van met beroepskrachten zoals in de Hervormde Kerk. In de nieuwe kerk krijgen we op landelijk niveau met relatief veel hogere kosten te maken.”
Hoe belangrijk een gezonde financiële huishouding ook is, de bezwaren van het CGB richten zich primair op de pluraliteit van de nieuwe PKN, zegt ds. Westerneng. Het verzet tegen de opvattingen van Den Heyer is daarom typerend voor het CGB geweest. Hij weet overigens niet hoe de gereformeerde kerken op het verenigingsbesluit in eerste lezing reageren, maar hij verwacht dat er zeker zo’n 200 (van de 850 kerken) nee zullen zeggen tegen het verenigingsbesluit.
De CGB-voorzitter voorziet ernstige problemen. „Stel je voor dat er honderd gemeenten zullen uittreden. Zij zullen dan onder een nieuwe pensioenverzekeraar vallen; dat is verplicht als je uittreedt uit de kerk. Dat betekent dat het huidige pensioenfonds zijn bedragen niet meer kan uitbetalen aan de predikanten. Dat zijn signalen waarmee de synode toch rekening moet houden. Uiteindelijk mag geld niet de maatstaf vormen om al dan niet niet met Samen op Weg mee te gaan. Maar de financiële bezwaren vallen wel binnen het kader van het algemeen gevoelde wantrouwen richting de synode. In de stukken wordt steeds de kérk vooropgesteld, maar de gemeenten worden vergeten. Terwijl 90 procent van heel het kerkelijk leven zich daar afspeelt.”