Verdeeld rijk
Mattheüs 12:31
„Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden; maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden.”
Een bezetene die blind was en stom, werd bij de Heere gebracht. De Heere genas hem, zodat hij weer kon spreken en zien. De hele menigte stond versteld en zei: „Is dat niet de Zoon van David?” Toen de farizeeën dat hoorden, zeiden ze: Hij drijft de demonen alleen maar uit met de hulp van Beëlzebul, de opperdemon. Maar Jezus wist wat ze dachten en zei tegen hen: Elk rijk dat in zichzelf verdeeld raakt, wordt een woestenij, en ook steden of huishoudens kunnen niet standhouden wanneer ze in zichzelf verdeeld raken. Als de satan de satan uitdrijft, is hij innerlijk verdeeld. Hoe zal zijn rijk dan standhouden?
Met deze woorden wilde de Heere de farizeeën aan de hand van hun eigen uitspraak laten zien dat ze door niet in Hem te geloven ervoor kozen om deel uit te maken van het rijk van de duivel. En dat kon vanzelfsprekend niet standhouden omdat het in zichzelf verdeeld was. Laat de farizeeën maar kiezen wat ze willen. Als de satan de satan niet kan uitdrijven, kunnen ze niets vinden om tegen de Heere in te brengen. Maar als de satan de satan wel kan uitdrijven, kunnen ze beter wat meer aan zichzelf denken en maken dat ze wegkomen uit zijn rijk. Dat rijk kan nu eenmaal niet standhouden omdat het in zichzelf verdeeld is.
Aurelius Augustinus, bisschop in Hippo
(”Preken over teksten uit het Evangelie volgens Mattheüs”, 417)